vervoeging van de bedrijvende vorm van uitdoven | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | uitdoven | uit te doven | ||||||||
toekomend | zullen uitdoven uit zullen doven |
te zullen uitdoven uit te zullen doven | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben[1]/zijn[2] uitgedoofd | te hebben[1]/zijn[2] uitgedoofd | ||||||||
toekomend | uitgedoofd zullen hebben[1]/zijn[2] | uitgedoofd te zullen hebben[1]/zijn[2] | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
uitdovend | uitgedoofd | ev. doof uit |
mv. verouderd dooft uit |
dove uit (bijzin) uitdove | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | doof uit | dooft uit | dooft uit | dooft uit | dooft uit | doven uit | doven uit | doven uit | |||
verleden (o.v.t.) | doofde uit | doofde uit | doofde uit | doofde uit | doofde uit | doofden uit | doofden uit | doofden uit | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal uitdoven | zult/zal uitdoven | zult/zal uitdoven | zult uitdoven | zal uitdoven | zullen uitdoven | zullen uitdoven | zullen uitdoven | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uitdoven | zou uitdoven | zou(dt) uitdoven | zoudt uitdoven | zou uitdoven | zouden uitdoven | zouden uitdoven | zouden uitdoven | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | uitdoof | uitdooft | uitdooft | uitdooft | uitdooft | uitdoven | uitdoven | uitdoven | |||
verleden (o.v.t.) | uitdoofde | uitdoofde | uitdoofde | uitdoofde | uitdoofde | uitdoofden | uitdoofden | uitdoofden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal uitdoven uit zal doven |
zult/zal uitdoven uit zult/zal doven |
zult/zal uitdoven uit zult/zal doven |
zult uitdoven uit zult doven |
zal uitdoven uit zal doven |
zullen uitdoven uit zullen doven |
zullen uitdoven uit zullen doven |
zullen uitdoven uit zullen doven | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uitdoven uit zou doven |
zou uitdoven uit zou doven |
zou(dt) uitdoven uit zou(dt) doven |
zoudt uitdoven uit zoudt doven |
zou uitdoven uit zou doven |
zouden uitdoven uit zouden doven |
zouden uitdoven uit zouden doven |
zouden uitdoven uit zouden doven | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
onpersoonlijke lijdende vorm uitgedoofd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt uitgedoofd | er is uitgedoofd | |||||||||
verleden | er werd uitgedoofd | er was uitgedoofd | |||||||||
toekomend | er zal uitgedoofd worden | er zal uitgedoofd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou uitgedoofd worden | er zou uitgedoofd zijn | |||||||||
lijdende vorm uitgedoofd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | uitgedoofd worden | uitgedoofd te worden | ||||||||
toekomend | uitgedoofd zullen worden | uitgedoofd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | uitgedoofd zijn | uitgedoofd te zijn | ||||||||
toekomend | uitgedoofd zullen zijn | uitgedoofd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word uitgedoofd | wordt uitgedoofd | wordt uitgedoofd | wordt uitgedoofd | wordt uitgedoofd | worden uitgedoofd | worden uitgedoofd | worden uitgedoofd | |||
verleden (o.v.t.) | werd uitgedoofd | werd uitgedoofd | werd uitgedoofd | werdt uitgedoofd | werd uitgedoofd | werden uitgedoofd | werden uitgedoofd | werden uitgedoofd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal uitgedoofd worden | zult uitgedoofd worden | zult uitgedoofd worden | zult uitgedoofd worden | zal uitgedoofd worden | zullen uitgedoofd worden | zullen uitgedoofd worden | zullen uitgedoofd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uitgedoofd worden | zou uitgedoofd worden | zou/zoudt uitgedoofd worden | zoudt uitgedoofd worden | zou uitgedoofd worden | zouden uitgedoofd worden | zouden uitgedoofd worden | zouden uitgedoofd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben uitgedoofd | bent uitgedoofd | bent/is uitgedoofd | zijt uitgedoofd | is uitgedoofd | zijn uitgedoofd | zijn uitgedoofd | zijn uitgedoofd | |||
verleden (v.v.t.) | was uitgedoofd | was uitgedoofd | was uitgedoofd | waart uitgedoofd | was uitgedoofd | waren uitgedoofd | waren uitgedoofd | waren uitgedoofd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal uitgedoofd zijn | zult uitgedoofd zijn | zult uitgedoofd zijn | zult uitgedoofd zijn | zal uitgedoofd zijn | zullen uitgedoofd zijn | zullen uitgedoofd zijn | zullen uitgedoofd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou uitgedoofd zijn | zou uitgedoofd zijn | zou/zoudt uitgedoofd zijn | zoudt uitgedoofd zijn | zou uitgedoofd zijn | zouden uitgedoofd zijn | zouden uitgedoofd zijn | zouden uitgedoofd zijn |