vervoeging van de bedrijvende vorm van uitrekenen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | uitrekenen | uit te rekenen | ||||||||
toekomend | zullen uitrekenen uit zullen rekenen |
te zullen uitrekenen uit te zullen rekenen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben uitgerekend | te hebben uitgerekend | ||||||||
toekomend | uitgerekend zullen hebben | uitgerekend te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
uitrekenend | uitgerekend | ev. reken uit |
mv. verouderd rekent uit |
rekene uit (bijzin) uitrekene | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | reken uit | rekent uit | rekent uit | rekent uit | rekent uit | rekenen uit | rekenen uit | rekenen uit | |||
verleden (o.v.t.) | rekende uit | rekende uit | rekende uit | rekende uit | rekende uit | rekenden uit | rekenden uit | rekenden uit | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal uitrekenen | zult/zal uitrekenen | zult/zal uitrekenen | zult uitrekenen | zal uitrekenen | zullen uitrekenen | zullen uitrekenen | zullen uitrekenen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uitrekenen | zou uitrekenen | zou(dt) uitrekenen | zoudt uitrekenen | zou uitrekenen | zouden uitrekenen | zouden uitrekenen | zouden uitrekenen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | uitreken | uitrekent | uitrekent | uitrekent | uitrekent | uitrekenen | uitrekenen | uitrekenen | |||
verleden (o.v.t.) | uitrekende | uitrekende | uitrekende | uitrekende | uitrekende | uitrekenden | uitrekenden | uitrekenden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal uitrekenen uit zal rekenen |
zult/zal uitrekenen uit zult/zal rekenen |
zult/zal uitrekenen uit zult/zal rekenen |
zult uitrekenen uit zult rekenen |
zal uitrekenen uit zal rekenen |
zullen uitrekenen uit zullen rekenen |
zullen uitrekenen uit zullen rekenen |
zullen uitrekenen uit zullen rekenen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uitrekenen uit zou rekenen |
zou uitrekenen uit zou rekenen |
zou(dt) uitrekenen uit zou(dt) rekenen |
zoudt uitrekenen uit zoudt rekenen |
zou uitrekenen uit zou rekenen |
zouden uitrekenen uit zouden rekenen |
zouden uitrekenen uit zouden rekenen |
zouden uitrekenen uit zouden rekenen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb uitgerekend | hebt uitgerekend | hebt/heeft uitgerekend | hebt uitgerekend | heeft uitgerekend | hebben uitgerekend | hebben uitgerekend | hebben uitgerekend | |||
verleden (v.v.t.) | had uitgerekend | had uitgerekend | had uitgerekend | hadt uitgerekend | had uitgerekend | hadden uitgerekend | hadden uitgerekend | hadden uitgerekend | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal uitgerekend hebben | zal/zult uitgerekend hebben | zult/zal uitgerekend hebben | zult uitgerekend hebben | zal uitgerekend hebben | zullen uitgerekend hebben | zullen uitgerekend hebben | zullen uitgerekend hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou uitgerekend hebben | zou uitgerekend hebben | zou/zoudt uitgerekend hebben | zoudt uitgerekend hebben | zou uitgerekend hebben | zouden uitgerekend hebben | zouden uitgerekend hebben | zouden uitgerekend hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm uitgerekend worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt uitgerekend | er is uitgerekend | |||||||||
verleden | er werd uitgerekend | er was uitgerekend | |||||||||
toekomend | er zal uitgerekend worden | er zal uitgerekend zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou uitgerekend worden | er zou uitgerekend zijn | |||||||||
lijdende vorm uitgerekend worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | uitgerekend worden | uitgerekend te worden | ||||||||
toekomend | uitgerekend zullen worden | uitgerekend te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | uitgerekend zijn | uitgerekend te zijn | ||||||||
toekomend | uitgerekend zullen zijn | uitgerekend te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word uitgerekend | wordt uitgerekend | wordt uitgerekend | wordt uitgerekend | wordt uitgerekend | worden uitgerekend | worden uitgerekend | worden uitgerekend | |||
verleden (o.v.t.) | werd uitgerekend | werd uitgerekend | werd uitgerekend | werdt uitgerekend | werd uitgerekend | werden uitgerekend | werden uitgerekend | werden uitgerekend | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal uitgerekend worden | zult uitgerekend worden | zult uitgerekend worden | zult uitgerekend worden | zal uitgerekend worden | zullen uitgerekend worden | zullen uitgerekend worden | zullen uitgerekend worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uitgerekend worden | zou uitgerekend worden | zou/zoudt uitgerekend worden | zoudt uitgerekend worden | zou uitgerekend worden | zouden uitgerekend worden | zouden uitgerekend worden | zouden uitgerekend worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben uitgerekend | bent uitgerekend | bent/is uitgerekend | zijt uitgerekend | is uitgerekend | zijn uitgerekend | zijn uitgerekend | zijn uitgerekend | |||
verleden (v.v.t.) | was uitgerekend | was uitgerekend | was uitgerekend | waart uitgerekend | was uitgerekend | waren uitgerekend | waren uitgerekend | waren uitgerekend | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal uitgerekend zijn | zult uitgerekend zijn | zult uitgerekend zijn | zult uitgerekend zijn | zal uitgerekend zijn | zullen uitgerekend zijn | zullen uitgerekend zijn | zullen uitgerekend zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou uitgerekend zijn | zou uitgerekend zijn | zou/zoudt uitgerekend zijn | zoudt uitgerekend zijn | zou uitgerekend zijn | zouden uitgerekend zijn | zouden uitgerekend zijn | zouden uitgerekend zijn |