vervoeging van de bedrijvende vorm van uittesten | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | uittesten | uit te testen | ||||||||
toekomend | zullen uittesten uit zullen testen |
te zullen uittesten uit te zullen testen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben uitgetest | te hebben uitgetest | ||||||||
toekomend | uitgetest zullen hebben | uitgetest te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
uittestend | uitgetest | ev. test uit |
mv. verouderd test uit |
teste uit (bijzin) uitteste | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | test uit | test uit | test uit | test uit | test uit | testen uit | testen uit | testen uit | |||
verleden (o.v.t.) | testte uit | testte uit | testte uit | testte uit | testte uit | testten uit | testten uit | testten uit | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal uittesten | zult/zal uittesten | zult/zal uittesten | zult uittesten | zal uittesten | zullen uittesten | zullen uittesten | zullen uittesten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uittesten | zou uittesten | zou(dt) uittesten | zoudt uittesten | zou uittesten | zouden uittesten | zouden uittesten | zouden uittesten | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | uittest | uittest | uittest | uittest | uittest | uittesten | uittesten | uittesten | |||
verleden (o.v.t.) | uittestte | uittestte | uittestte | uittestte | uittestte | uittestten | uittestten | uittestten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal uittesten uit zal testen |
zult/zal uittesten uit zult/zal testen |
zult/zal uittesten uit zult/zal testen |
zult uittesten uit zult testen |
zal uittesten uit zal testen |
zullen uittesten uit zullen testen |
zullen uittesten uit zullen testen |
zullen uittesten uit zullen testen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uittesten uit zou testen |
zou uittesten uit zou testen |
zou(dt) uittesten uit zou(dt) testen |
zoudt uittesten uit zoudt testen |
zou uittesten uit zou testen |
zouden uittesten uit zouden testen |
zouden uittesten uit zouden testen |
zouden uittesten uit zouden testen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb uitgetest | hebt uitgetest | hebt/heeft uitgetest | hebt uitgetest | heeft uitgetest | hebben uitgetest | hebben uitgetest | hebben uitgetest | |||
verleden (v.v.t.) | had uitgetest | had uitgetest | had uitgetest | hadt uitgetest | had uitgetest | hadden uitgetest | hadden uitgetest | hadden uitgetest | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal uitgetest hebben | zal/zult uitgetest hebben | zult/zal uitgetest hebben | zult uitgetest hebben | zal uitgetest hebben | zullen uitgetest hebben | zullen uitgetest hebben | zullen uitgetest hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou uitgetest hebben | zou uitgetest hebben | zou/zoudt uitgetest hebben | zoudt uitgetest hebben | zou uitgetest hebben | zouden uitgetest hebben | zouden uitgetest hebben | zouden uitgetest hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm uitgetest worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt uitgetest | er is uitgetest | |||||||||
verleden | er werd uitgetest | er was uitgetest | |||||||||
toekomend | er zal uitgetest worden | er zal uitgetest zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou uitgetest worden | er zou uitgetest zijn | |||||||||
lijdende vorm uitgetest worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | uitgetest worden | uitgetest te worden | ||||||||
toekomend | uitgetest zullen worden | uitgetest te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | uitgetest zijn | uitgetest te zijn | ||||||||
toekomend | uitgetest zullen zijn | uitgetest te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word uitgetest | wordt uitgetest | wordt uitgetest | wordt uitgetest | wordt uitgetest | worden uitgetest | worden uitgetest | worden uitgetest | |||
verleden (o.v.t.) | werd uitgetest | werd uitgetest | werd uitgetest | werdt uitgetest | werd uitgetest | werden uitgetest | werden uitgetest | werden uitgetest | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal uitgetest worden | zult uitgetest worden | zult uitgetest worden | zult uitgetest worden | zal uitgetest worden | zullen uitgetest worden | zullen uitgetest worden | zullen uitgetest worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uitgetest worden | zou uitgetest worden | zou/zoudt uitgetest worden | zoudt uitgetest worden | zou uitgetest worden | zouden uitgetest worden | zouden uitgetest worden | zouden uitgetest worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben uitgetest | bent uitgetest | bent/is uitgetest | zijt uitgetest | is uitgetest | zijn uitgetest | zijn uitgetest | zijn uitgetest | |||
verleden (v.v.t.) | was uitgetest | was uitgetest | was uitgetest | waart uitgetest | was uitgetest | waren uitgetest | waren uitgetest | waren uitgetest | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal uitgetest zijn | zult uitgetest zijn | zult uitgetest zijn | zult uitgetest zijn | zal uitgetest zijn | zullen uitgetest zijn | zullen uitgetest zijn | zullen uitgetest zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou uitgetest zijn | zou uitgetest zijn | zou/zoudt uitgetest zijn | zoudt uitgetest zijn | zou uitgetest zijn | zouden uitgetest zijn | zouden uitgetest zijn | zouden uitgetest zijn |