vervoeging van de bedrijvende vorm van valideren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | valideren | te valideren | ||||||||
toekomend | zullen valideren | te zullen valideren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gevalideerd | te hebben gevalideerd | ||||||||
toekomend | gevalideerd zullen hebben | gevalideerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
validerend | gevalideerd | ev. valideer |
mv. verouderd valideert |
validere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | valideer | valideert | valideert | valideert | valideert | valideren | valideren | valideren | |||
verleden (o.v.t.) | valideerde | valideerde | valideerde | valideerde | valideerde | valideerden | valideerden | valideerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal valideren | zult/zal valideren | zult/zal valideren | zult valideren | zal valideren | zullen valideren | zullen valideren | zullen valideren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou valideren | zou valideren | zou(dt) valideren | zoudt valideren | zou valideren | zouden valideren | zouden valideren | zouden valideren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gevalideerd | hebt gevalideerd | hebt/heeft gevalideerd | hebt gevalideerd | heeft gevalideerd | hebben gevalideerd | hebben gevalideerd | hebben gevalideerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gevalideerd | had gevalideerd | had gevalideerd | hadt gevalideerd | had gevalideerd | hadden gevalideerd | hadden gevalideerd | hadden gevalideerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gevalideerd hebben | zal/zult gevalideerd hebben | zult/zal gevalideerd hebben | zult gevalideerd hebben | zal gevalideerd hebben | zullen gevalideerd hebben | zullen gevalideerd hebben | zullen gevalideerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gevalideerd hebben | zou gevalideerd hebben | zou/zoudt gevalideerd hebben | zoudt gevalideerd hebben | zou gevalideerd hebben | zouden gevalideerd hebben | zouden gevalideerd hebben | zouden gevalideerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gevalideerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gevalideerd | er is gevalideerd | |||||||||
verleden | er werd gevalideerd | er was gevalideerd | |||||||||
toekomend | er zal gevalideerd worden | er zal gevalideerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gevalideerd worden | er zou gevalideerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gevalideerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gevalideerd worden | gevalideerd te worden | ||||||||
toekomend | gevalideerd zullen worden | gevalideerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gevalideerd zijn | gevalideerd te zijn | ||||||||
toekomend | gevalideerd zullen zijn | gevalideerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gevalideerd | wordt gevalideerd | wordt gevalideerd | wordt gevalideerd | wordt gevalideerd | worden gevalideerd | worden gevalideerd | worden gevalideerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gevalideerd | werd gevalideerd | werd gevalideerd | werdt gevalideerd | werd gevalideerd | werden gevalideerd | werden gevalideerd | werden gevalideerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gevalideerd worden | zult gevalideerd worden | zult gevalideerd worden | zult gevalideerd worden | zal gevalideerd worden | zullen gevalideerd worden | zullen gevalideerd worden | zullen gevalideerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gevalideerd worden | zou gevalideerd worden | zou/zoudt gevalideerd worden | zoudt gevalideerd worden | zou gevalideerd worden | zouden gevalideerd worden | zouden gevalideerd worden | zouden gevalideerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gevalideerd | bent gevalideerd | bent/is gevalideerd | zijt gevalideerd | is gevalideerd | zijn gevalideerd | zijn gevalideerd | zijn gevalideerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gevalideerd | was gevalideerd | was gevalideerd | waart gevalideerd | was gevalideerd | waren gevalideerd | waren gevalideerd | waren gevalideerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gevalideerd zijn | zult gevalideerd zijn | zult gevalideerd zijn | zult gevalideerd zijn | zal gevalideerd zijn | zullen gevalideerd zijn | zullen gevalideerd zijn | zullen gevalideerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gevalideerd zijn | zou gevalideerd zijn | zou/zoudt gevalideerd zijn | zoudt gevalideerd zijn | zou gevalideerd zijn | zouden gevalideerd zijn | zouden gevalideerd zijn | zouden gevalideerd zijn |