vervoeging van de bedrijvende vorm van verbeurdverklaren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verbeurdverklaren | verbeurd te verklaren | ||||||||
toekomend | zullen verbeurdverklaren verbeurd zullen verklaren |
te zullen verbeurdverklaren verbeurd te zullen verklaren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben verbeurdverklaard | te hebben verbeurdverklaard | ||||||||
toekomend | verbeurdverklaard zullen hebben | verbeurdverklaard te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
verbeurdverklarend | verbeurdverklaard | ev. verklaar verbeurd |
mv. verouderd verklaart verbeurd |
verklare verbeurd (bijzin) verbeurdverklare | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | verklaar verbeurd | verklaart verbeurd | verklaart verbeurd | verklaart verbeurd | verklaart verbeurd | verklaren verbeurd | verklaren verbeurd | verklaren verbeurd | |||
verleden (o.v.t.) | verklaarde verbeurd | verklaarde verbeurd | verklaarde verbeurd | verklaarde verbeurd | verklaarde verbeurd | verklaarden verbeurd | verklaarden verbeurd | verklaarden verbeurd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verbeurdverklaren | zult/zal verbeurdverklaren | zult/zal verbeurdverklaren | zult verbeurdverklaren | zal verbeurdverklaren | zullen verbeurdverklaren | zullen verbeurdverklaren | zullen verbeurdverklaren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verbeurdverklaren | zou verbeurdverklaren | zou(dt) verbeurdverklaren | zoudt verbeurdverklaren | zou verbeurdverklaren | zouden verbeurdverklaren | zouden verbeurdverklaren | zouden verbeurdverklaren | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | verbeurdverklaar | verbeurdverklaart | verbeurdverklaart | verbeurdverklaart | verbeurdverklaart | verbeurdverklaren | verbeurdverklaren | verbeurdverklaren | |||
verleden (o.v.t.) | verbeurdverklaarde | verbeurdverklaarde | verbeurdverklaarde | verbeurdverklaarde | verbeurdverklaarde | verbeurdverklaarden | verbeurdverklaarden | verbeurdverklaarden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verbeurdverklaren verbeurd zal verklaren |
zult/zal verbeurdverklaren verbeurd zult/zal verklaren |
zult/zal verbeurdverklaren verbeurd zult/zal verklaren |
zult verbeurdverklaren verbeurd zult verklaren |
zal verbeurdverklaren verbeurd zal verklaren |
zullen verbeurdverklaren verbeurd zullen verklaren |
zullen verbeurdverklaren verbeurd zullen verklaren |
zullen verbeurdverklaren verbeurd zullen verklaren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verbeurdverklaren verbeurd zou verklaren |
zou verbeurdverklaren verbeurd zou verklaren |
zou(dt) verbeurdverklaren verbeurd zou(dt) verklaren |
zoudt verbeurdverklaren verbeurd zoudt verklaren |
zou verbeurdverklaren verbeurd zou verklaren |
zouden verbeurdverklaren verbeurd zouden verklaren |
zouden verbeurdverklaren verbeurd zouden verklaren |
zouden verbeurdverklaren verbeurd zouden verklaren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb verbeurdverklaard | hebt verbeurdverklaard | hebt/heeft verbeurdverklaard | hebt verbeurdverklaard | heeft verbeurdverklaard | hebben verbeurdverklaard | hebben verbeurdverklaard | hebben verbeurdverklaard | |||
verleden (v.v.t.) | had verbeurdverklaard | had verbeurdverklaard | had verbeurdverklaard | hadt verbeurdverklaard | had verbeurdverklaard | hadden verbeurdverklaard | hadden verbeurdverklaard | hadden verbeurdverklaard | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verbeurdverklaard hebben | zal/zult verbeurdverklaard hebben | zult/zal verbeurdverklaard hebben | zult verbeurdverklaard hebben | zal verbeurdverklaard hebben | zullen verbeurdverklaard hebben | zullen verbeurdverklaard hebben | zullen verbeurdverklaard hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verbeurdverklaard hebben | zou verbeurdverklaard hebben | zou/zoudt verbeurdverklaard hebben | zoudt verbeurdverklaard hebben | zou verbeurdverklaard hebben | zouden verbeurdverklaard hebben | zouden verbeurdverklaard hebben | zouden verbeurdverklaard hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm verbeurdverklaard worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt verbeurdverklaard | er is verbeurdverklaard | |||||||||
verleden | er werd verbeurdverklaard | er was verbeurdverklaard | |||||||||
toekomend | er zal verbeurdverklaard worden | er zal verbeurdverklaard zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou verbeurdverklaard worden | er zou verbeurdverklaard zijn | |||||||||
lijdende vorm verbeurdverklaard worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verbeurdverklaard worden | verbeurdverklaard te worden | ||||||||
toekomend | verbeurdverklaard zullen worden | verbeurdverklaard te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | verbeurdverklaard zijn | verbeurdverklaard te zijn | ||||||||
toekomend | verbeurdverklaard zullen zijn | verbeurdverklaard te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word verbeurdverklaard | wordt verbeurdverklaard | wordt verbeurdverklaard | wordt verbeurdverklaard | wordt verbeurdverklaard | worden verbeurdverklaard | worden verbeurdverklaard | worden verbeurdverklaard | |||
verleden (o.v.t.) | werd verbeurdverklaard | werd verbeurdverklaard | werd verbeurdverklaard | werdt verbeurdverklaard | werd verbeurdverklaard | werden verbeurdverklaard | werden verbeurdverklaard | werden verbeurdverklaard | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verbeurdverklaard worden | zult verbeurdverklaard worden | zult verbeurdverklaard worden | zult verbeurdverklaard worden | zal verbeurdverklaard worden | zullen verbeurdverklaard worden | zullen verbeurdverklaard worden | zullen verbeurdverklaard worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verbeurdverklaard worden | zou verbeurdverklaard worden | zou/zoudt verbeurdverklaard worden | zoudt verbeurdverklaard worden | zou verbeurdverklaard worden | zouden verbeurdverklaard worden | zouden verbeurdverklaard worden | zouden verbeurdverklaard worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben verbeurdverklaard | bent verbeurdverklaard | bent/is verbeurdverklaard | zijt verbeurdverklaard | is verbeurdverklaard | zijn verbeurdverklaard | zijn verbeurdverklaard | zijn verbeurdverklaard | |||
verleden (v.v.t.) | was verbeurdverklaard | was verbeurdverklaard | was verbeurdverklaard | waart verbeurdverklaard | was verbeurdverklaard | waren verbeurdverklaard | waren verbeurdverklaard | waren verbeurdverklaard | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verbeurdverklaard zijn | zult verbeurdverklaard zijn | zult verbeurdverklaard zijn | zult verbeurdverklaard zijn | zal verbeurdverklaard zijn | zullen verbeurdverklaard zijn | zullen verbeurdverklaard zijn | zullen verbeurdverklaard zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verbeurdverklaard zijn | zou verbeurdverklaard zijn | zou/zoudt verbeurdverklaard zijn | zoudt verbeurdverklaard zijn | zou verbeurdverklaard zijn | zouden verbeurdverklaard zijn | zouden verbeurdverklaard zijn | zouden verbeurdverklaard zijn |