vervoeging van de bedrijvende vorm van verduren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verduren | te verduren | ||||||||
toekomend | zullen verduren | te zullen verduren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben verduurd | te hebben verduurd | ||||||||
toekomend | verduurd zullen hebben | verduurd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
verdurend | verduurd | ev. verduur |
mv. verouderd verduurt |
verdure | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | verduur | verduurt | verduurt | verduurt | verduurt | verduren | verduren | verduren | |||
verleden (o.v.t.) | verduurde | verduurde | verduurde | verduurde | verduurde | verduurden | verduurden | verduurden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verduren | zult/zal verduren | zult/zal verduren | zult verduren | zal verduren | zullen verduren | zullen verduren | zullen verduren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verduren | zou verduren | zou(dt) verduren | zoudt verduren | zou verduren | zouden verduren | zouden verduren | zouden verduren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb verduurd | hebt verduurd | hebt/heeft verduurd | hebt verduurd | heeft verduurd | hebben verduurd | hebben verduurd | hebben verduurd | |||
verleden (v.v.t.) | had verduurd | had verduurd | had verduurd | hadt verduurd | had verduurd | hadden verduurd | hadden verduurd | hadden verduurd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verduurd hebben | zal/zult verduurd hebben | zult/zal verduurd hebben | zult verduurd hebben | zal verduurd hebben | zullen verduurd hebben | zullen verduurd hebben | zullen verduurd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verduurd hebben | zou verduurd hebben | zou/zoudt verduurd hebben | zoudt verduurd hebben | zou verduurd hebben | zouden verduurd hebben | zouden verduurd hebben | zouden verduurd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm verduurd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt verduurd | er is verduurd | |||||||||
verleden | er werd verduurd | er was verduurd | |||||||||
toekomend | er zal verduurd worden | er zal verduurd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou verduurd worden | er zou verduurd zijn | |||||||||
lijdende vorm verduurd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verduurd worden | verduurd te worden | ||||||||
toekomend | verduurd zullen worden | verduurd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | verduurd zijn | verduurd te zijn | ||||||||
toekomend | verduurd zullen zijn | verduurd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word verduurd | wordt verduurd | wordt verduurd | wordt verduurd | wordt verduurd | worden verduurd | worden verduurd | worden verduurd | |||
verleden (o.v.t.) | werd verduurd | werd verduurd | werd verduurd | werdt verduurd | werd verduurd | werden verduurd | werden verduurd | werden verduurd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verduurd worden | zult verduurd worden | zult verduurd worden | zult verduurd worden | zal verduurd worden | zullen verduurd worden | zullen verduurd worden | zullen verduurd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verduurd worden | zou verduurd worden | zou/zoudt verduurd worden | zoudt verduurd worden | zou verduurd worden | zouden verduurd worden | zouden verduurd worden | zouden verduurd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben verduurd | bent verduurd | bent/is verduurd | zijt verduurd | is verduurd | zijn verduurd | zijn verduurd | zijn verduurd | |||
verleden (v.v.t.) | was verduurd | was verduurd | was verduurd | waart verduurd | was verduurd | waren verduurd | waren verduurd | waren verduurd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verduurd zijn | zult verduurd zijn | zult verduurd zijn | zult verduurd zijn | zal verduurd zijn | zullen verduurd zijn | zullen verduurd zijn | zullen verduurd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verduurd zijn | zou verduurd zijn | zou/zoudt verduurd zijn | zoudt verduurd zijn | zou verduurd zijn | zouden verduurd zijn | zouden verduurd zijn | zouden verduurd zijn |