vergissen/vervoeging

vervoeging van het Nederlandse werkwoord zich vergissen
tegenwoordige tijd					verleden tijd				toekomende tijd
enkelvoud			meervoud		enkelvoud		meervoud		enkelvoud		meervoud
1	ik	vergis me	wij, we	vergissen ons	ik	vergiste me	wij, we	vergisten ons	ik	zal me vergissen	wij, we	zullen ons vergissen
2	jij, je	vergist je	jullie	vergissen je	jij, je	vergiste je	jullie	vergisten je	jij, je	zal, zult je vergissen	jullie	zullen je vergissen
	u	vergist zich/u	u	vergist zich/u	u	vergiste zich/u	u	vergiste zich/u	u	zult zich/u vergissen	u	zult zich/u vergissen
	gij, ge	vergist u	gij, ge, gijlieden	vergist u	gij, ge	vergiste u	gij, ge, gijlieden	vergiste u	gij, ge	zult u vergissen	gij, ge gijlieden	zult u vergissen
3	hij, zij, het	vergist zich	zij, ze	vergissen zich	hij, zij, het	vergiste zich	zij, ze	vergisten zich	hij, zij, het	zal zich vergissen	zij, ze	zullen zich vergissen
onvoltooid deelwoord				voltooide tijd			gebiedende wijs			aanvoegende wijs
zich vergissend				zich vergist hebben			vergis u/je , vergist je			vergisse zich