vervoeging van de bedrijvende vorm van verkleden | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verkleden | te verkleden | ||||||||
toekomend | zullen verkleden | te zullen verkleden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben verkleed | te hebben verkleed | ||||||||
toekomend | verkleed zullen hebben | verkleed te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
verkledend | verkleed | ev. verkleed |
mv. verouderd verkleedt |
verklede | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | verkleed | verkleedt | verkleedt | verkleedt | verkleedt | verkleden | verkleden | verkleden | |||
verleden (o.v.t.) | verkleedde | verkleedde | verkleedde | verkleedde | verkleedde | verkleedden | verkleedden | verkleedden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verkleden | zult/zal verkleden | zult/zal verkleden | zult verkleden | zal verkleden | zullen verkleden | zullen verkleden | zullen verkleden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verkleden | zou verkleden | zou(dt) verkleden | zoudt verkleden | zou verkleden | zouden verkleden | zouden verkleden | zouden verkleden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb verkleed | hebt verkleed | hebt/heeft verkleed | hebt verkleed | heeft verkleed | hebben verkleed | hebben verkleed | hebben verkleed | |||
verleden (v.v.t.) | had verkleed | had verkleed | had verkleed | hadt verkleed | had verkleed | hadden verkleed | hadden verkleed | hadden verkleed | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verkleed hebben | zal/zult verkleed hebben | zult/zal verkleed hebben | zult verkleed hebben | zal verkleed hebben | zullen verkleed hebben | zullen verkleed hebben | zullen verkleed hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verkleed hebben | zou verkleed hebben | zou/zoudt verkleed hebben | zoudt verkleed hebben | zou verkleed hebben | zouden verkleed hebben | zouden verkleed hebben | zouden verkleed hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm verkleed worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt verkleed | er is verkleed | |||||||||
verleden | er werd verkleed | er was verkleed | |||||||||
toekomend | er zal verkleed worden | er zal verkleed zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou verkleed worden | er zou verkleed zijn | |||||||||
lijdende vorm verkleed worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verkleed worden | verkleed te worden | ||||||||
toekomend | verkleed zullen worden | verkleed te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | verkleed zijn | verkleed te zijn | ||||||||
toekomend | verkleed zullen zijn | verkleed te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word verkleed | wordt verkleed | wordt verkleed | wordt verkleed | wordt verkleed | worden verkleed | worden verkleed | worden verkleed | |||
verleden (o.v.t.) | werd verkleed | werd verkleed | werd verkleed | werdt verkleed | werd verkleed | werden verkleed | werden verkleed | werden verkleed | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verkleed worden | zult verkleed worden | zult verkleed worden | zult verkleed worden | zal verkleed worden | zullen verkleed worden | zullen verkleed worden | zullen verkleed worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verkleed worden | zou verkleed worden | zou/zoudt verkleed worden | zoudt verkleed worden | zou verkleed worden | zouden verkleed worden | zouden verkleed worden | zouden verkleed worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben verkleed | bent verkleed | bent/is verkleed | zijt verkleed | is verkleed | zijn verkleed | zijn verkleed | zijn verkleed | |||
verleden (v.v.t.) | was verkleed | was verkleed | was verkleed | waart verkleed | was verkleed | waren verkleed | waren verkleed | waren verkleed | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verkleed zijn | zult verkleed zijn | zult verkleed zijn | zult verkleed zijn | zal verkleed zijn | zullen verkleed zijn | zullen verkleed zijn | zullen verkleed zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verkleed zijn | zou verkleed zijn | zou/zoudt verkleed zijn | zoudt verkleed zijn | zou verkleed zijn | zouden verkleed zijn | zouden verkleed zijn | zouden verkleed zijn |
vervoeging van het Nederlandse werkwoord zich verkleden | ||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
tegenwoordige tijd | verleden tijd | toekomende tijd | ||||||||||
enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | |||||||
1 | ik | verkleed me | wij, we | verkleden ons | ik | verkleedde me | wij, we | verkleedden ons | ik | zal me verkleden | wij, we | zullen ons verkleden |
2 | jij, je | verkleedt je | jullie | verkleden je | jij, je | verkleedde je | jullie | verkleedden je | jij, je | zal, zult je verkleden | jullie | zullen je verkleden |
u | verkleedt zich/u | u | verkleedt zich/u | u | verkleedde zich/u | u | verkleedde zich/u | u | zult zich/u verkleden | u | zult zich/u verkleden | |
gij, ge | verkleedt u | gij, ge, gijlieden |
verkleedt u | gij, ge | verkleedde u | gij, ge, gijlieden |
verkleedde u | gij, ge | zult u verkleden | gij, ge gijlieden |
zult u verkleden | |
3 | hij, zij, het | verkleedt zich | zij, ze | verkleden zich | hij, zij, het | verkleedde zich | zij, ze | verkleedden zich | hij, zij, het | zal zich verkleden | zij, ze | zullen zich verkleden |
onvoltooid deelwoord | voltooide tijd | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | |||||||||
zich verkledend | zich verkleed hebben | verkleed u/je , verkleedt je | verklede zich |