vervoeging van de bedrijvende vorm van verkwikken | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verkwikken | te verkwikken | ||||||||
toekomend | zullen verkwikken | te zullen verkwikken | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben verkwikt | te hebben verkwikt | ||||||||
toekomend | verkwikt zullen hebben | verkwikt te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
verkwikkend | verkwikt | ev. verkwik |
mv. verouderd verkwikt |
verkwikke | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | verkwik | verkwikt | verkwikt | verkwikt | verkwikt | verkwikken | verkwikken | verkwikken | |||
verleden (o.v.t.) | verkwikte | verkwikte | verkwikte | verkwikte | verkwikte | verkwikten | verkwikten | verkwikten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verkwikken | zult/zal verkwikken | zult/zal verkwikken | zult verkwikken | zal verkwikken | zullen verkwikken | zullen verkwikken | zullen verkwikken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verkwikken | zou verkwikken | zou(dt) verkwikken | zoudt verkwikken | zou verkwikken | zouden verkwikken | zouden verkwikken | zouden verkwikken | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb verkwikt | hebt verkwikt | hebt/heeft verkwikt | hebt verkwikt | heeft verkwikt | hebben verkwikt | hebben verkwikt | hebben verkwikt | |||
verleden (v.v.t.) | had verkwikt | had verkwikt | had verkwikt | hadt verkwikt | had verkwikt | hadden verkwikt | hadden verkwikt | hadden verkwikt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verkwikt hebben | zal/zult verkwikt hebben | zult/zal verkwikt hebben | zult verkwikt hebben | zal verkwikt hebben | zullen verkwikt hebben | zullen verkwikt hebben | zullen verkwikt hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verkwikt hebben | zou verkwikt hebben | zou/zoudt verkwikt hebben | zoudt verkwikt hebben | zou verkwikt hebben | zouden verkwikt hebben | zouden verkwikt hebben | zouden verkwikt hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm verkwikt worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt verkwikt | er is verkwikt | |||||||||
verleden | er werd verkwikt | er was verkwikt | |||||||||
toekomend | er zal verkwikt worden | er zal verkwikt zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou verkwikt worden | er zou verkwikt zijn | |||||||||
lijdende vorm verkwikt worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verkwikt worden | verkwikt te worden | ||||||||
toekomend | verkwikt zullen worden | verkwikt te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | verkwikt zijn | verkwikt te zijn | ||||||||
toekomend | verkwikt zullen zijn | verkwikt te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word verkwikt | wordt verkwikt | wordt verkwikt | wordt verkwikt | wordt verkwikt | worden verkwikt | worden verkwikt | worden verkwikt | |||
verleden (o.v.t.) | werd verkwikt | werd verkwikt | werd verkwikt | werdt verkwikt | werd verkwikt | werden verkwikt | werden verkwikt | werden verkwikt | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verkwikt worden | zult verkwikt worden | zult verkwikt worden | zult verkwikt worden | zal verkwikt worden | zullen verkwikt worden | zullen verkwikt worden | zullen verkwikt worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verkwikt worden | zou verkwikt worden | zou/zoudt verkwikt worden | zoudt verkwikt worden | zou verkwikt worden | zouden verkwikt worden | zouden verkwikt worden | zouden verkwikt worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben verkwikt | bent verkwikt | bent/is verkwikt | zijt verkwikt | is verkwikt | zijn verkwikt | zijn verkwikt | zijn verkwikt | |||
verleden (v.v.t.) | was verkwikt | was verkwikt | was verkwikt | waart verkwikt | was verkwikt | waren verkwikt | waren verkwikt | waren verkwikt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verkwikt zijn | zult verkwikt zijn | zult verkwikt zijn | zult verkwikt zijn | zal verkwikt zijn | zullen verkwikt zijn | zullen verkwikt zijn | zullen verkwikt zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verkwikt zijn | zou verkwikt zijn | zou/zoudt verkwikt zijn | zoudt verkwikt zijn | zou verkwikt zijn | zouden verkwikt zijn | zouden verkwikt zijn | zouden verkwikt zijn |