vervoeging van de bedrijvende vorm van verlaten | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verlaten | te verlaten | ||||||||
toekomend | zullen verlaten | te zullen verlaten | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben verlaat | te hebben verlaat | ||||||||
toekomend | verlaat zullen hebben | verlaat te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
verlatend | verlaat | ev. verlaat |
mv. verouderd verlaat |
verlate | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | verlaat | verlaat | verlaat | verlaat | verlaat | verlaten | verlaten | verlaten | |||
verleden (o.v.t.) | verlaatte | verlaatte | verlaatte | verlaatte | verlaatte | verlaatten | verlaatten | verlaatten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verlaten | zult/zal verlaten | zult/zal verlaten | zult verlaten | zal verlaten | zullen verlaten | zullen verlaten | zullen verlaten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verlaten | zou verlaten | zou(dt) verlaten | zoudt verlaten | zou verlaten | zouden verlaten | zouden verlaten | zouden verlaten | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb verlaat | hebt verlaat | hebt/heeft verlaat | hebt verlaat | heeft verlaat | hebben verlaat | hebben verlaat | hebben verlaat | |||
verleden (v.v.t.) | had verlaat | had verlaat | had verlaat | hadt verlaat | had verlaat | hadden verlaat | hadden verlaat | hadden verlaat | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verlaat hebben | zal/zult verlaat hebben | zult/zal verlaat hebben | zult verlaat hebben | zal verlaat hebben | zullen verlaat hebben | zullen verlaat hebben | zullen verlaat hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verlaat hebben | zou verlaat hebben | zou/zoudt verlaat hebben | zoudt verlaat hebben | zou verlaat hebben | zouden verlaat hebben | zouden verlaat hebben | zouden verlaat hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm verlaat worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt verlaat | er is verlaat | |||||||||
verleden | er werd verlaat | er was verlaat | |||||||||
toekomend | er zal verlaat worden | er zal verlaat zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou verlaat worden | er zou verlaat zijn | |||||||||
lijdende vorm verlaat worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verlaat worden | verlaat te worden | ||||||||
toekomend | verlaat zullen worden | verlaat te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | verlaat zijn | verlaat te zijn | ||||||||
toekomend | verlaat zullen zijn | verlaat te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word verlaat | wordt verlaat | wordt verlaat | wordt verlaat | wordt verlaat | worden verlaat | worden verlaat | worden verlaat | |||
verleden (o.v.t.) | werd verlaat | werd verlaat | werd verlaat | werdt verlaat | werd verlaat | werden verlaat | werden verlaat | werden verlaat | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verlaat worden | zult verlaat worden | zult verlaat worden | zult verlaat worden | zal verlaat worden | zullen verlaat worden | zullen verlaat worden | zullen verlaat worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verlaat worden | zou verlaat worden | zou/zoudt verlaat worden | zoudt verlaat worden | zou verlaat worden | zouden verlaat worden | zouden verlaat worden | zouden verlaat worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben verlaat | bent verlaat | bent/is verlaat | zijt verlaat | is verlaat | zijn verlaat | zijn verlaat | zijn verlaat | |||
verleden (v.v.t.) | was verlaat | was verlaat | was verlaat | waart verlaat | was verlaat | waren verlaat | waren verlaat | waren verlaat | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verlaat zijn | zult verlaat zijn | zult verlaat zijn | zult verlaat zijn | zal verlaat zijn | zullen verlaat zijn | zullen verlaat zijn | zullen verlaat zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verlaat zijn | zou verlaat zijn | zou/zoudt verlaat zijn | zoudt verlaat zijn | zou verlaat zijn | zouden verlaat zijn | zouden verlaat zijn | zouden verlaat zijn |
vervoeging van de bedrijvende vorm van verlaten | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verlaten | te verlaten | ||||||||
toekomend | zullen verlaten | te zullen verlaten | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben verlaten | te hebben verlaten | ||||||||
toekomend | verlaten zullen hebben | verlaten te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
verlatend | verlaten | ev. verlaat |
mv. verouderd verlaat |
verlate | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | verlaat | verlaat | verlaat | verlaat | verlaat | verlaten | verlaten | verlaten | |||
verleden (o.v.t.) | verliet | verliet | verliet | verliet | verliet | verlieten | verlieten | verlieten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verlaten | zult/zal verlaten | zult/zal verlaten | zult verlaten | zal verlaten | zullen verlaten | zullen verlaten | zullen verlaten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verlaten | zou verlaten | zou(dt) verlaten | zoudt verlaten | zou verlaten | zouden verlaten | zouden verlaten | zouden verlaten | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb verlaten | hebt verlaten | hebt/heeft verlaten | hebt verlaten | heeft verlaten | hebben verlaten | hebben verlaten | hebben verlaten | |||
verleden (v.v.t.) | had verlaten | had verlaten | had verlaten | hadt verlaten | had verlaten | hadden verlaten | hadden verlaten | hadden verlaten | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verlaten hebben | zal/zult verlaten hebben | zult/zal verlaten hebben | zult verlaten hebben | zal verlaten hebben | zullen verlaten hebben | zullen verlaten hebben | zullen verlaten hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verlaten hebben | zou verlaten hebben | zou/zoudt verlaten hebben | zoudt verlaten hebben | zou verlaten hebben | zouden verlaten hebben | zouden verlaten hebben | zouden verlaten hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm verlaten worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt verlaten | er is verlaten | |||||||||
verleden | er werd verlaten | er was verlaten | |||||||||
toekomend | er zal verlaten worden | er zal verlaten zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou verlaten worden | er zou verlaten zijn | |||||||||
lijdende vorm verlaten worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verlaten worden | verlaten te worden | ||||||||
toekomend | verlaten zullen worden | verlaten te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | verlaten zijn | verlaten te zijn | ||||||||
toekomend | verlaten zullen zijn | verlaten te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word verlaten | wordt verlaten | wordt verlaten | wordt verlaten | wordt verlaten | worden verlaten | worden verlaten | worden verlaten | |||
verleden (o.v.t.) | werd verlaten | werd verlaten | werd verlaten | werdt verlaten | werd verlaten | werden verlaten | werden verlaten | werden verlaten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verlaten worden | zult verlaten worden | zult verlaten worden | zult verlaten worden | zal verlaten worden | zullen verlaten worden | zullen verlaten worden | zullen verlaten worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verlaten worden | zou verlaten worden | zou/zoudt verlaten worden | zoudt verlaten worden | zou verlaten worden | zouden verlaten worden | zouden verlaten worden | zouden verlaten worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben verlaten | bent verlaten | bent/is verlaten | zijt verlaten | is verlaten | zijn verlaten | zijn verlaten | zijn verlaten | |||
verleden (v.v.t.) | was verlaten | was verlaten | was verlaten | waart verlaten | was verlaten | waren verlaten | waren verlaten | waren verlaten | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verlaten zijn | zult verlaten zijn | zult verlaten zijn | zult verlaten zijn | zal verlaten zijn | zullen verlaten zijn | zullen verlaten zijn | zullen verlaten zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verlaten zijn | zou verlaten zijn | zou/zoudt verlaten zijn | zoudt verlaten zijn | zou verlaten zijn | zouden verlaten zijn | zouden verlaten zijn | zouden verlaten zijn |
vervoeging van het Nederlandse werkwoord zich verlaten | ||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
tegenwoordige tijd | verleden tijd | toekomende tijd | ||||||||||
enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | |||||||
1 | ik | verlaat me | wij, we | verlaten ons | ik | verlaatte me | wij, we | verlaatten ons | ik | zal me verlaten | wij, we | zullen ons verlaten |
2 | jij, je | verlaat je | jullie | verlaten je | jij, je | verlaatte je | jullie | verlaatten je | jij, je | zal, zult je verlaten | jullie | zullen je verlaten |
u | verlaat zich/u | u | verlaat zich/u | u | verlaatte zich/u | u | verlaatte zich/u | u | zult zich/u verlaten | u | zult zich/u verlaten | |
gij, ge | verlaat u | gij, ge, gijlieden |
verlaat u | gij, ge | verlaatte u | gij, ge, gijlieden |
verlaatte u | gij, ge | zult u verlaten | gij, ge gijlieden |
zult u verlaten | |
3 | hij, zij, het | verlaat zich | zij, ze | verlaten zich | hij, zij, het | verlaatte zich | zij, ze | verlaatten zich | hij, zij, het | zal zich verlaten | zij, ze | zullen zich verlaten |
onvoltooid deelwoord | voltooide tijd | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | |||||||||
zich verlatend | zich verlaat hebben | verlaat u/je , verlaat je | verlate zich |
vervoeging van het Nederlandse werkwoord zich verlaten | ||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
tegenwoordige tijd | verleden tijd | toekomende tijd | ||||||||||
enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | |||||||
1 | ik | verlaat me | wij, we | verlaten ons | ik | verliet me | wij, we | verlieten ons | ik | zal me verlaten | wij, we | zullen ons verlaten |
2 | jij, je | verlaat je | jullie | verlaten je | jij, je | verliet je | jullie | verlieten je | jij, je | zal, zult je verlaten | jullie | zullen je verlaten |
u | verlaat zich/u | u | verlaat zich/u | u | verliet zich/u | u | verliet zich/u | u | zult zich/u verlaten | u | zult zich/u verlaten | |
gij, ge | verlaat u | gij, ge, gijlieden |
verlaat u | gij, ge | verliet u | gij, ge, gijlieden |
verliet u | gij, ge | zult u verlaten | gij, ge gijlieden |
zult u verlaten | |
3 | hij, zij, het | verlaat zich | zij, ze | verlaten zich | hij, zij, het | verliet zich | zij, ze | verlieten zich | hij, zij, het | zal zich verlaten | zij, ze | zullen zich verlaten |
onvoltooid deelwoord | voltooide tijd | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | |||||||||
zich verlatend | zich verlaten hebben | verlaat u/je , verlaat je | verlate zich |