vervoeging van de bedrijvende vorm van verslaan | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verslaan | te verslaan | ||||||||
toekomend | zullen verslaan | te zullen verslaan | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben verslagen | te hebben verslagen | ||||||||
toekomend | verslagen zullen hebben | verslagen te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
verslaand | verslagen | ev. versla |
mv. verouderd verslaat |
versla | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | versla | verslaat | verslaat | verslaat | verslaat | verslaan | verslaan | verslaan | |||
verleden (o.v.t.) | versloeg | versloeg | versloeg | versloeg | versloeg | versloegen | versloegen | versloegen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verslaan | zult/zal verslaan | zult/zal verslaan | zult verslaan | zal verslaan | zullen verslaan | zullen verslaan | zullen verslaan | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verslaan | zou verslaan | zou(dt) verslaan | zoudt verslaan | zou verslaan | zouden verslaan | zouden verslaan | zouden verslaan | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb verslagen | hebt verslagen | hebt/heeft verslagen | hebt verslagen | heeft verslagen | hebben verslagen | hebben verslagen | hebben verslagen | |||
verleden (v.v.t.) | had verslagen | had verslagen | had verslagen | hadt verslagen | had verslagen | hadden verslagen | hadden verslagen | hadden verslagen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verslagen hebben | zal/zult verslagen hebben | zult/zal verslagen hebben | zult verslagen hebben | zal verslagen hebben | zullen verslagen hebben | zullen verslagen hebben | zullen verslagen hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verslagen hebben | zou verslagen hebben | zou/zoudt verslagen hebben | zoudt verslagen hebben | zou verslagen hebben | zouden verslagen hebben | zouden verslagen hebben | zouden verslagen hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm verslagen worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt verslagen | er is verslagen | |||||||||
verleden | er werd verslagen | er was verslagen | |||||||||
toekomend | er zal verslagen worden | er zal verslagen zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou verslagen worden | er zou verslagen zijn | |||||||||
lijdende vorm verslagen worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verslagen worden | verslagen te worden | ||||||||
toekomend | verslagen zullen worden | verslagen te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | verslagen zijn | verslagen te zijn | ||||||||
toekomend | verslagen zullen zijn | verslagen te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word verslagen | wordt verslagen | wordt verslagen | wordt verslagen | wordt verslagen | worden verslagen | worden verslagen | worden verslagen | |||
verleden (o.v.t.) | werd verslagen | werd verslagen | werd verslagen | werdt verslagen | werd verslagen | werden verslagen | werden verslagen | werden verslagen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verslagen worden | zult verslagen worden | zult verslagen worden | zult verslagen worden | zal verslagen worden | zullen verslagen worden | zullen verslagen worden | zullen verslagen worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verslagen worden | zou verslagen worden | zou/zoudt verslagen worden | zoudt verslagen worden | zou verslagen worden | zouden verslagen worden | zouden verslagen worden | zouden verslagen worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben verslagen | bent verslagen | bent/is verslagen | zijt verslagen | is verslagen | zijn verslagen | zijn verslagen | zijn verslagen | |||
verleden (v.v.t.) | was verslagen | was verslagen | was verslagen | waart verslagen | was verslagen | waren verslagen | waren verslagen | waren verslagen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verslagen zijn | zult verslagen zijn | zult verslagen zijn | zult verslagen zijn | zal verslagen zijn | zullen verslagen zijn | zullen verslagen zijn | zullen verslagen zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verslagen zijn | zou verslagen zijn | zou/zoudt verslagen zijn | zoudt verslagen zijn | zou verslagen zijn | zouden verslagen zijn | zouden verslagen zijn | zouden verslagen zijn |