vervoeging van de bedrijvende vorm van verzwijgen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verzwijgen | te verzwijgen | ||||||||
toekomend | zullen verzwijgen | te zullen verzwijgen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben verzwegen | te hebben verzwegen | ||||||||
toekomend | verzwegen zullen hebben | verzwegen te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
verzwijgend | verzwegen | ev. verzwijg |
mv. verouderd verzwijgt |
verzwijge | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | verzwijg | verzwijgt | verzwijgt | verzwijgt | verzwijgt | verzwijgen | verzwijgen | verzwijgen | |||
verleden (o.v.t.) | verzweeg | verzweeg | verzweeg | verzweeg | verzweeg | verzwegen | verzwegen | verzwegen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verzwijgen | zult/zal verzwijgen | zult/zal verzwijgen | zult verzwijgen | zal verzwijgen | zullen verzwijgen | zullen verzwijgen | zullen verzwijgen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verzwijgen | zou verzwijgen | zou(dt) verzwijgen | zoudt verzwijgen | zou verzwijgen | zouden verzwijgen | zouden verzwijgen | zouden verzwijgen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb verzwegen | hebt verzwegen | hebt/heeft verzwegen | hebt verzwegen | heeft verzwegen | hebben verzwegen | hebben verzwegen | hebben verzwegen | |||
verleden (v.v.t.) | had verzwegen | had verzwegen | had verzwegen | hadt verzwegen | had verzwegen | hadden verzwegen | hadden verzwegen | hadden verzwegen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verzwegen hebben | zal/zult verzwegen hebben | zult/zal verzwegen hebben | zult verzwegen hebben | zal verzwegen hebben | zullen verzwegen hebben | zullen verzwegen hebben | zullen verzwegen hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verzwegen hebben | zou verzwegen hebben | zou/zoudt verzwegen hebben | zoudt verzwegen hebben | zou verzwegen hebben | zouden verzwegen hebben | zouden verzwegen hebben | zouden verzwegen hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm verzwegen worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt verzwegen | er is verzwegen | |||||||||
verleden | er werd verzwegen | er was verzwegen | |||||||||
toekomend | er zal verzwegen worden | er zal verzwegen zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou verzwegen worden | er zou verzwegen zijn | |||||||||
lijdende vorm verzwegen worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verzwegen worden | verzwegen te worden | ||||||||
toekomend | verzwegen zullen worden | verzwegen te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | verzwegen zijn | verzwegen te zijn | ||||||||
toekomend | verzwegen zullen zijn | verzwegen te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word verzwegen | wordt verzwegen | wordt verzwegen | wordt verzwegen | wordt verzwegen | worden verzwegen | worden verzwegen | worden verzwegen | |||
verleden (o.v.t.) | werd verzwegen | werd verzwegen | werd verzwegen | werdt verzwegen | werd verzwegen | werden verzwegen | werden verzwegen | werden verzwegen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verzwegen worden | zult verzwegen worden | zult verzwegen worden | zult verzwegen worden | zal verzwegen worden | zullen verzwegen worden | zullen verzwegen worden | zullen verzwegen worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verzwegen worden | zou verzwegen worden | zou/zoudt verzwegen worden | zoudt verzwegen worden | zou verzwegen worden | zouden verzwegen worden | zouden verzwegen worden | zouden verzwegen worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben verzwegen | bent verzwegen | bent/is verzwegen | zijt verzwegen | is verzwegen | zijn verzwegen | zijn verzwegen | zijn verzwegen | |||
verleden (v.v.t.) | was verzwegen | was verzwegen | was verzwegen | waart verzwegen | was verzwegen | waren verzwegen | waren verzwegen | waren verzwegen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verzwegen zijn | zult verzwegen zijn | zult verzwegen zijn | zult verzwegen zijn | zal verzwegen zijn | zullen verzwegen zijn | zullen verzwegen zijn | zullen verzwegen zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verzwegen zijn | zou verzwegen zijn | zou/zoudt verzwegen zijn | zoudt verzwegen zijn | zou verzwegen zijn | zouden verzwegen zijn | zouden verzwegen zijn | zouden verzwegen zijn |