vervoeging van de bedrijvende vorm van vooroverbuigen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | vooroverbuigen | voorover te buigen | ||||||||
toekomend | zullen vooroverbuigen voorover zullen buigen |
te zullen vooroverbuigen voorover te zullen buigen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben voorovergebogen | te hebben voorovergebogen | ||||||||
toekomend | voorovergebogen zullen hebben | voorovergebogen te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
vooroverbuigend | voorovergebogen | ev. buig voorover |
mv. verouderd buigt voorover |
buige voorover (bijzin) vooroverbuige | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | buig voorover | buigt voorover | buigt voorover | buigt voorover | buigt voorover | buigen voorover | buigen voorover | buigen voorover | |||
verleden (o.v.t.) | boog voorover | boog voorover | boog voorover | boogt voorover | boog voorover | bogen voorover | bogen voorover | bogen voorover | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal vooroverbuigen | zult/zal vooroverbuigen | zult/zal vooroverbuigen | zult vooroverbuigen | zal vooroverbuigen | zullen vooroverbuigen | zullen vooroverbuigen | zullen vooroverbuigen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou vooroverbuigen | zou vooroverbuigen | zou(dt) vooroverbuigen | zoudt vooroverbuigen | zou vooroverbuigen | zouden vooroverbuigen | zouden vooroverbuigen | zouden vooroverbuigen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | vooroverbuig | vooroverbuigt | vooroverbuigt | vooroverbuigt | vooroverbuigt | vooroverbuigen | vooroverbuigen | vooroverbuigen | |||
verleden (o.v.t.) | vooroverboog | vooroverboog | vooroverboog | vooroverboogt | vooroverboog | vooroverbogen | vooroverbogen | vooroverbogen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal vooroverbuigen voorover zal buigen |
zult/zal vooroverbuigen voorover zult/zal buigen |
zult/zal vooroverbuigen voorover zult/zal buigen |
zult vooroverbuigen voorover zult buigen |
zal vooroverbuigen voorover zal buigen |
zullen vooroverbuigen voorover zullen buigen |
zullen vooroverbuigen voorover zullen buigen |
zullen vooroverbuigen voorover zullen buigen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou vooroverbuigen voorover zou buigen |
zou vooroverbuigen voorover zou buigen |
zou(dt) vooroverbuigen voorover zou(dt) buigen |
zoudt vooroverbuigen voorover zoudt buigen |
zou vooroverbuigen voorover zou buigen |
zouden vooroverbuigen voorover zouden buigen |
zouden vooroverbuigen voorover zouden buigen |
zouden vooroverbuigen voorover zouden buigen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb voorovergebogen | hebt voorovergebogen | hebt/heeft voorovergebogen | hebt voorovergebogen | heeft voorovergebogen | hebben voorovergebogen | hebben voorovergebogen | hebben voorovergebogen | |||
verleden (v.v.t.) | had voorovergebogen | had voorovergebogen | had voorovergebogen | hadt voorovergebogen | had voorovergebogen | hadden voorovergebogen | hadden voorovergebogen | hadden voorovergebogen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal voorovergebogen hebben | zal/zult voorovergebogen hebben | zult/zal voorovergebogen hebben | zult voorovergebogen hebben | zal voorovergebogen hebben | zullen voorovergebogen hebben | zullen voorovergebogen hebben | zullen voorovergebogen hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou voorovergebogen hebben | zou voorovergebogen hebben | zou/zoudt voorovergebogen hebben | zoudt voorovergebogen hebben | zou voorovergebogen hebben | zouden voorovergebogen hebben | zouden voorovergebogen hebben | zouden voorovergebogen hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm voorovergebogen worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt voorovergebogen | er is voorovergebogen | |||||||||
verleden | er werd voorovergebogen | er was voorovergebogen | |||||||||
toekomend | er zal voorovergebogen worden | er zal voorovergebogen zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou voorovergebogen worden | er zou voorovergebogen zijn | |||||||||
onpersoonlijke lijdende vorm voorovergebogen worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt voorovergebogen | er is voorovergebogen | |||||||||
verleden | er werd voorovergebogen | er was voorovergebogen | |||||||||
toekomend | er zal voorovergebogen worden | er zal voorovergebogen zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou voorovergebogen worden | er zou voorovergebogen zijn | |||||||||
lijdende vorm voorovergebogen worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | voorovergebogen worden | voorovergebogen te worden | ||||||||
toekomend | voorovergebogen zullen worden | voorovergebogen te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | voorovergebogen zijn | voorovergebogen te zijn | ||||||||
toekomend | voorovergebogen zullen zijn | voorovergebogen te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word voorovergebogen | wordt voorovergebogen | wordt voorovergebogen | wordt voorovergebogen | wordt voorovergebogen | worden voorovergebogen | worden voorovergebogen | worden voorovergebogen | |||
verleden (o.v.t.) | werd voorovergebogen | werd voorovergebogen | werd voorovergebogen | werdt voorovergebogen | werd voorovergebogen | werden voorovergebogen | werden voorovergebogen | werden voorovergebogen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal voorovergebogen worden | zult voorovergebogen worden | zult voorovergebogen worden | zult voorovergebogen worden | zal voorovergebogen worden | zullen voorovergebogen worden | zullen voorovergebogen worden | zullen voorovergebogen worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou voorovergebogen worden | zou voorovergebogen worden | zou/zoudt voorovergebogen worden | zoudt voorovergebogen worden | zou voorovergebogen worden | zouden voorovergebogen worden | zouden voorovergebogen worden | zouden voorovergebogen worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben voorovergebogen | bent voorovergebogen | bent/is voorovergebogen | zijt voorovergebogen | is voorovergebogen | zijn voorovergebogen | zijn voorovergebogen | zijn voorovergebogen | |||
verleden (v.v.t.) | was voorovergebogen | was voorovergebogen | was voorovergebogen | waart voorovergebogen | was voorovergebogen | waren voorovergebogen | waren voorovergebogen | waren voorovergebogen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal voorovergebogen zijn | zult voorovergebogen zijn | zult voorovergebogen zijn | zult voorovergebogen zijn | zal voorovergebogen zijn | zullen voorovergebogen zijn | zullen voorovergebogen zijn | zullen voorovergebogen zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou voorovergebogen zijn | zou voorovergebogen zijn | zou/zoudt voorovergebogen zijn | zoudt voorovergebogen zijn | zou voorovergebogen zijn | zouden voorovergebogen zijn | zouden voorovergebogen zijn | zouden voorovergebogen zijn |
vervoeging van het Nederlandse werkwoord zich vooroverbuigen | ||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
tegenwoordige tijd | verleden tijd | toekomende tijd | ||||||||||
enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | |||||||
1 | ik | buig me voorover (bijzin) me vooroverbuig |
wij, we | buigen ons voorover (bijzin) ons vooroverbuigen |
ik | boog me voorover (bijzin) me vooroverboog |
wij, we | bogen ons voorover (bijzin) ons vooroverbogen |
ik | zal me vooroverbuigen | wij, we | zullen ons vooroverbuigen |
2 | jij, je | buigt je voorover (bijzin) je vooroverbuigt |
jullie | buigen je voorover (bijzin) je vooroverbuigen |
jij, je | boog je voorover (bijzin) je vooroverboog |
jullie | bogen je voorover (bijzin) je vooroverbogen |
jij, je | zal, zult je vooroverbuigen | jullie | zullen je vooroverbuigen |
u | buigt zich/u voorover (bijzin) zich/u vooroverbuigt |
u | buigt zich/u voorover (bijzin) zich/u vooroverbuigt |
u | boog zich/u voorover (bijzin) zich/u vooroverboog |
u | boog zich/u voorover (bijzin) zich/u vooroverboog |
u | zult zich/u vooroverbuigen | u | zult zich/u vooroverbuigen | |
gij, ge | buigt u voorover (bijzin) u vooroverbuigt |
gij, ge, gijlieden |
buigt u voorover (bijzin) u vooroverbuigt |
gij, ge | boogt u voorover (bijzin) u vooroverboogt |
gij, ge, gijlieden |
boogt u voorover (bijzin) u vooroverboogt |
gij, ge | zult u vooroverbuigen | gij, ge gijlieden |
zult u vooroverbuigen | |
3 | hij, zij, het | buigt zich voorover (bijzin) zich vooroverbuigt |
zij, ze | buigen zich voorover (bijzin) zich vooroverbuigen |
hij, zij, het | boog zich voorover (bijzin) zich vooroverboog |
zij, ze | bogen zich voorover (bijzin) zich vooroverbogen |
hij, zij, het | zal zich vooroverbuigen | zij, ze | zullen zich vooroverbuigen |
onvoltooid deelwoord | voltooide tijd | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | |||||||||
zich vooroverbuigend | zich voorovergebogen hebben | buig u/je voorover, buigt je voorover | buige zich voorover (bijzin) zich vooroverbuige |