zij

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord zij. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord zij, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je zij in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord zij is hier. De definitie van het woord zij zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanzij, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
  • zij
  enkelvoud meervoud
onderwerp voorwerp onderwerp voorwerp
1e persoon ik
'k
mij
me
wij
we
ons
2e persoon
(informeel)
jij
je
jou
je
jullie jullie
2e persoon
(formeel)
u u u u
2e persoon
(regionaal)
gij
ge
u gij
ge
u
3e persoon
(mannelijk)
hij
ie
hem
'm
zij
ze
(dat.) hun
(acc.) hen
ze
3e persoon
(vrouwelijk)
zij
ze
haar
'r, d'r
3e persoon
(onzijdig)
het
't
het
't
Boven: benadrukte vorm. Onder: onbenadrukte vorm
  1. 3e persoon enkelvoud vrouwelijk, nominatief
    • Heeft zij dat gezegd of was het haar echtgenoot? 
  2. 3e persoon meervoud, nominatief
    • Hebben zij dat gedaan of was het de oppositie? 
enkelvoud meervoud
naamwoord zij -
verkleinwoord - -

 de zijv

  1. vrouwelijk individu
enkelvoud meervoud
naamwoord zij zijden
zijdes
verkleinwoord zijtje zijtjes
enkelvoud meervoud
naamwoord zij zijdes
verkleinwoord zijtje zijtjes

 de zijv / m

  1. (anatomie) een van beide kanten van een lichaam.
    • Hij lag niet op zijn zij, maar op zijn rug. 
  2. (verouderd) richting, of onderdeel dat in een richting te vinden is
  3. (materiaalkunde) zachte, gladde stof gemaakt van cocons van de zijderups

zij

  1. aanvoegende wijs tegenwoordige tijd enkelvoud van zijn.
    • Het zij zo! 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[13]