acabarse a·ca·bar·se wederkerend eindigen, beëindigd worden, ten einde lopen op zijn, op raken sterven [2] agotarse [3] morirse...
acabar voltooien, afwerken beëindigen acabar de IPA: /a.ka.ˈβar/ a·ca·bar acabar onovergankelijk aflopen, eindigen, ophouden afmaken, doden overgankelijk...
acabare eerste persoon enkelvoud toekomende tijd (futuro) van acabar (modo subjuntivo/aanvoegende wijs) derde persoon enkelvoud toekomende tijd (futuro)...
acabaren derde persoon meervoud toekomende tijd (futuro) van acabar (modo subjuntivo/aanvoegende wijs)...
acabar de (met infinitief) zojuist hebben (gedaan) (negatief, met infinitief) niet kunnen, niet voor elkaar krijgen te...
acabaos gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van acabarse...
acabémonos gebiedende wijs (bevestigend) eerste persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van acabarse...
acábate gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van acabarse...