vervoeging van de bedrijvende vorm van afleren onbepaalde wijs kort lang onvoltooid tegenwoordig afleren af te leren toekomend zullen afleren af zullen...
Geluid: afleer (hulp, bestand) af·leer afleer (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afleren ... dat ik afleer. ...
Geluid: aflerende (hulp, bestand) af·le·ren·de aflerende verbogen vorm van aflerend, het onvoltooid deelwoord van afleren Het woord aflerende staat in...
af·ge·leerd vervoeging van afleren: voltooid deelwoord, op te vatten als samenstelling van af bw en geleerd ww afgeleerd voltooid deelwoord van afleren Het...
enkelvoud tegenwoordige tijd van afleren ... dat jij afleert. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afleren ... dat hij afleert. ...
tijd van afleren Ik leer af. gebiedende wijs van afleren Leer af! (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afleren Leer je af...
van afleren Jij leert af. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afleren Hij leert af. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van afleren Leert...
bestand) af·leer·de afleerde (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van afleren ... dat ik afleerde. ... dat jij afleerde. ... dat hij, zij, het afleerde...
bestand) af·leer·den afleerden (in een bijzin) meervoud verleden tijd van afleren ...dat wij afleerden. ...dat jullie afleerden. ...dat zij afleerden. ...