IPA: /deˈθiɾ/ de·cir Ontwikkeld uit Oudspaans dezir, uit Latijn dicere. decir de·cir onovergankelijk zeggen, spreken, praten, vertellen luiden bedoelen...
diría eerste persoon enkelvoud voorwaardelijke tijd (condicional) van decir derde persoon enkelvoud voorwaardelijke tijd (condicional) van decir...
tegenwoordige tijd (presente) van decir aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van decir gebiedende wijs (bevestigend en...
decía eerste persoon enkelvoud verleden tijd (pretérito imperfecto) van decir derde persoon enkelvoud verleden tijd (pretérito imperfecto) van decir...
tegenwoordige tijd (presente) van decir gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van decir De tweede vorm wordt familiair...
persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van decir gebiedende wijs (ontkennend) tweede persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van decir...
persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van decir gebiedende wijs (ontkennend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van decir...