Geluid: expediërend (hulp, bestand) ex·pe·dië·rend, ex·pe·di·erend expediërend onvoltooid deelwoord van expediëren Het woord expediërend staat in...
Geluid: expediërende (hulp, bestand) ex·pe·di·e·ren·de expediërende verbogen vorm van expediërend, het onvoltooid deelwoord van expediëren Het woord...
Geluid: expediëren (hulp, bestand) ex·pe·dië·ren, ex·pe·di·eren afgeleid van het Franse expédier (met het achtervoegsel -eren) expediëren overgankelijk...
van expediëren Ik expedieer. gebiedende wijs van expediëren Expedieer! (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van expediëren Expedieer...
enkelvoud tegenwoordige tijd van expediëren Jij expedieert. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van expediëren Hij expedieert. (verouderd) gebiedende...
ge·ex·pe·di·eerd vervoeging van expediëren: de stam met omvoegsel ge- -d geëxpedieerd voltooid deelwoord van expediëren Het woord geëxpedieerd staat in...
niet. Aanmaken? ex·pe·dir expedir overgankelijk verzenden, versturen, expediëren, verschepen afgeven, verstrekken (van papieren, documenten) afhandelen...
geëxpedieerde verbogen vorm van geëxpedieerd, voltooid deelwoord van expediëren Het woord 'geëxpedieerde' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal...
expedieerde (hulp, bestand) ex·pe·di·eer·de expedieerde enkelvoud verleden tijd van expediëren Ik expedieerde. Jij expedieerde. Hij, zij, het expedieerde. Het woord...
bestand) ex·pe·di·eer·den expedieerden meervoud verleden tijd van expediëren Wij expedieerden. Jullie expedieerden. Zij expedieerden. Het woord...