niet. Aanmaken? for·ta·le·cer fortalecer overgankelijk versterken, verstevigen sterken, stalen fortalecedor, fortalecerse, fortalecimiento, fortaleza,...
Aanmaken? for·ta·le·cer·se fortalecerse wederkerend zich versterken, zich verstevigen versterkt worden fortalecedor, fortalecer, fortalecimiento, fortaleza...
fortalecedor, fortalecer, fortalecerse, fortalecimiento, fortaleza, fortificación, fortificador, fortificante, fortificarse, fortín, fortísimo [1] fortalecer fortificar...
tegenwoordige tijd (presente) van fortalecer aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van fortalecer gebiedende wijs (bevestigend...
fortalecería eerste persoon enkelvoud voorwaardelijke tijd (condicional) van fortalecer derde persoon enkelvoud voorwaardelijke tijd (condicional) van fortalecer...
eerste persoon enkelvoud verleden tijd (pretérito imperfecto) van fortalecer derde persoon enkelvoud verleden tijd (pretérito imperfecto) van fortalecer...
enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van fortalecer gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van fortalecer...
enkelvoud verleden tijd (pretérito imperfecto) van fortalecer aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud verleden tijd (pretérito imperfecto) van fortalecer...
meervoud tegenwoordige tijd (presente) van fortalecer gebiedende wijs (ontkennend) tweede persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van fortalecer...