laboreerden (hulp, bestand) la·bo·reer·den laboreerden meervoud verleden tijd van laboreren Wij laboreerden. Jullie laboreerden. Zij laboreerden...
Geluid: laboreerde (hulp, bestand) la·bo·reer·de laboreerde enkelvoud verleden tijd van laboreren Ik laboreerde. Jij laboreerde. Hij, zij, het laboreerde...
laboreren laboreren verleden (o.v.t.) laboreerde laboreerde laboreerde laboreerde laboreerde laboreerden laboreerden laboreerden toekomend (o.t.t.t.) zal laboreren...
stamtijd onbepaalde wijs verleden tijd voltooid deelwoord laboreren laboreerde gelaboreerd zwak -d volledig...