Geluid: panacheerden (hulp, bestand) pa·na·cheer·den panacheerden meervoud verleden tijd van panacheren Wij panacheerden. Jullie panacheerden. Zij...
Geluid: panacheerde (hulp, bestand) pa·na·cheer·de panacheerde enkelvoud verleden tijd van panacheren Ik panacheerde. Jij panacheerde. Hij, zij...
stamtijd onbepaalde wijs verleden tijd voltooid deelwoord panacheren panacheerde gepanacheerd zwak -d volledig...
panacheren verleden (o.v.t.) panacheerde panacheerde panacheerde panacheerde panacheerde panacheerden panacheerden panacheerden toekomend (o.t.t.t.) zal panacheren...