rauwdouwden (hulp, bestand) rauw·douw·den rauwdouwden meervoud verleden tijd van rauwdouwen Wij rauwdouwden. Jullie rauwdouwden. Zij rauwdouwden...
Geluid: rauwdouwde (hulp, bestand) rauw·douw·de rauwdouwde enkelvoud verleden tijd van rauwdouwen Ik rauwdouwde. Jij rauwdouwde. Hij, zij, het rauwdouwde...
stamtijd onbepaalde wijs verleden tijd voltooid deelwoord rauwdouwen rauwdouwde gerauwdouwd zwak -d volledig...
rauwdouwen verleden (o.v.t.) rauwdouwde rauwdouwde rauwdouwde rauwdouwde rauwdouwde rauwdouwden rauwdouwden rauwdouwden toekomend (o.t.t.t.) zal rauwdouwen...