In vergelijking met andere talen worden in het Nederlands vaak verkleinwoorden gebruikt. Dit artikel geeft wat inleidende informatie over de vorm en betekenis van verkleinwoorden, met daarbij wat voorbeelden.
Een verkleinwoord, ook wel diminutief genoemd, wordt in de regel gevormd door achter een woord de uitgang -je te zetten.
Voor de uitspreekbaarheid zijn er gevallen waarin er voor -je nog -t-, -et-, -p- of -k- wordt tussengevoegd:
Er zijn ook woorden met een afwijkend gevormd verkleinwoord.
In het noordoosten en zuiden van het Nederlandse taalgebied komt in het spraakgebruik in plaats van -je nog de oudere vorm -ke als uitgang voor. Deze vormen krijgen soms weer een plaats in het algemeen spraakgebruik.
De volgende woorden met de uitgang -ke staan in de officiële Woordenlijst Nederlandse Taal:
In het westen van Nederland komt in informeel spraakgebruik ook -ie in plaats van -je voor:
Enkele woorden kennen nog een archaïsche, niet gangbare uitgang -(el)ijn, die verwant is aan Duits -lein:
Andere voorbeelden zijn lievelijn, mondelijn, ogelijn, parelijn, prinselijn, slotelijn, sterrelijn, vendelijn en venlijn.
Een verkleinwoord is zelf altijd een onzijdig zelfstandig naamwoord. Hiervan kan weer een meervoud worden gevormd door de uitgang -s toe te voegen. Een verschil tussen het Nederlands en het Fries treedt op bij het vormen van samenstellingen waarbij het eerste deel een verkleinwoord is. In het Nederlands wordt daarvan dan het meervoud gebruikt, in het Fries juist het enkelvoud.
Er zijn ook bijwoorden en telwoorden die als verkleinwoord uit een ander woord zijn gevormd. Deze hebben een uitgang op -jes.
Verkleinwoorden worden meestal gevormd uit zelfstandige naamwoorden die iets tastbaars aanduiden. Dit kunnen ook eigennamen zijn.
Verzamelnamen en meer abstracte begrippen kennen soms een verkleinwoord, als dat een gangbare betekenis heeft.
Verkleinwoorden kunnen ook worden afgeleid van andere woordsoorten.
De eerste betekenis van het verkleinwoord is die van het woord waarvan het is afgeleid, maar dan met de bijbetekenis: een klein exemplaar van...
Klein hoeft hierbij niet alleen ruimtelijk te worden opgevat. Het kan ook gaan om 'klein in andere opzichten'.
De verschillende aspecten van klein lopen in elkaar over: de meeste jonge dieren zijn kleiner dan de volwassen exemplaren, het leven van een jong dier heeft korter geduurd, iets wat kort duurt kan daardoor ook minder intens zijn.
Het verkleinwoord wordt ook gebruikt om te benadrukken dat het woord iets aanduidt dat voor mensen naar verhouding klein is, zonder dat het om een klein exemplaar hoeft te gaan.
Ook hierbij kan het gaan om 'klein in andere opzichten':
In het verlengde hiervan wordt een verkleinwoord soms gebruikt om uit drukken dat spreker iets als klein wil beoordelen. Dit kan zowel een negatieve als een positieve strekking hebben. Een verkleinwoord kan worden gebruikt om geringschatting uit te drukken:
Maar het kan ook juist vertedering of waardering uitdrukken.
Het dubbelzinnige karakter van het verkleinwoord maakt het ook bruikbaar om aan te geven dat het om een niet erg precies bedoelde aanduiding gaat:
Verkleinwoorden kunnen vaak eufemistisch of ironisch gebruikt worden.
Een verkleinwoord heeft soms vooral de functie om aan te geven dat het om figuurlijk spraakgebruik gaat.
Afgeleid van stofnamen duidt het verkleinwoord op een klein voorwerp waarvan die stofnaam de kenmerkende eigenschap is.
Zelfstandige verkleinwoorden (diminutiva tantum) zijn woorden die alleen als verkleinwoorden voorkomen. Dit kan komen doordat het woord iets aanduidt dat altijd relatief klein is.
Andere zelfstandige verkleinwoorden zijn woorden die in hedendaags Nederlands alleen (nog) als verkleinwoord voorkomen.
Verder zijn er verkleinwoorden die een specifieke betekenis hebben gekregen en in die betekenis zelfstandig verkleinwoord zijn:
Meer informatie over verkleinwoorden in het Nederlands kun je vinden op de volgende plaatsen: