aanvanger

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord aanvanger. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord aanvanger, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je aanvanger in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord aanvanger is hier. De definitie van het woord aanvanger zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanaanvanger, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
  • aan·van·ger
enkelvoud meervoud
naamwoord aanvanger aanvangers
verkleinwoord

de aanvangerm

  1. iemand die iets start
    • Aanvanger. Bilderdijk bezigt dit woord niet alleen in den hier goedgekeurden, althans erkenden, zin van de kerkelijke spreekwijs, Betrachtingen, bl. 114: Hij, niet een Engel, was de Aanvanger uws geloofs. ... [2] 
  2. beginneling, onbedrevene
    • ... - Maar ook in den afgekeurden van onbedrevene; Mac-Benac, bl. 245: Schoon ik slechts een aanvanger in het levendig Christendom ben en met vele zwakheden nog worstel. - 'k Moet echter verklaren, dat de gronden, voor de afkeuring van dit woord bijgebragt, mij niet overtuigd hebben. Het woord beginner, 't welk de Redactie beweert, dat wij voor aanvanger zeggen, is zoo weinig gebruikelijk, dat Kramers' Woordenb. het evenmin heeft als dat van Weiland. [3] 
91 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. DBNL De Tijdspiegel. Jaargang 23(1866) Bijdragen tot het Woordenboek der Nederlandsche Taal. geraadpleegd 24-nov-2018
  3. DBNL De Tijdspiegel. Jaargang 23(1866) Bijdragen tot het Woordenboek der Nederlandsche Taal. geraadpleegd 24-nov-2018
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be