Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord
knelling. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord
knelling, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je
knelling in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord
knelling is hier. De definitie van het woord
knelling zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie van
knelling, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
de knelling v
- het onvrije gevoel dat ontstaat als een kledingstuk te krap zit
- (figuurlijk) onvrij, benauwd gevoel
- De Tweede Wereldoorlog dwong de kerk pastoraal en belijdend te gaan spreken, aldus ds. Van Kooten. „Dat had de kerk 124 jaar lang niet kunnen doen. De synodebestuursvergaderingen spraken weer inhoudelijk met elkaar en er werden allerlei werkgroepen en raden ingesteld. Men voelde steeds meer de knelling van het Algemeen Reglement, omdat dat geen ruimte bood voor belijdend spreken. De orde van de kerk moest daarom veranderen.” [1]
- Het is zover; men zit zoals men zich dat heeft voorgesteld; of men heeft de oren gespitst. Nu breekt de volgende fase aan. Beide toestanden van zulk passief zijn hebben een bepaalde uitwerking op de hersenen. De geest bevrijdt zich uit de knelling van de wereld en waait waar hij wil. De muziek kan een stemming veroorzaken of accentueren, of sluimerende denkbeelden wakker maken. Hetzelfde geldt voor het ongestoord zitten. Na een paar seconden al heeft de geest zich in zijn tijdelijke vrijheid genesteld – als alles meezit. [2]
- Dat de aanbedene al wat verslapt door de knelling ontgaat de critici. [3]
- (figuurlijk) het probleem dat ontstaat door een tekort
- Technische beroepen blijven de lijst van knelpuntberoepen domineren. In de top tien lijst van knelpuntberoepen van de VDAB staan negen technische jobs. En bij zo goed als allemaal wordt de ‘knelling’ alleen maar groter. [4]
93 % |
van de Nederlanders;
|
93 % |
van de Vlamingen.[5]
|