koeboer

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord koeboer. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord koeboer, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je koeboer in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord koeboer is hier. De definitie van het woord koeboer zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vankoeboer, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
  • koe·boer
enkelvoud meervoud
naamwoord koeboer koeboeren
verkleinwoord koeboertje koeboertjes

de koeboerm

  1. (beroep) veehouder die koeien houdt
     Toen een grote, blonde Amerikaanse kaas- en koeboer met de naam Brandstra trots vertelde over zijn Hollandse roots, vreesde Lips even de conclusie dat er sinds Kuypers' reis toch zo heerlijk weinig veranderd was in het plaatsje, maar dat bleek gelukkig voorbarig.[2]
     Als je hem gepassioneerd over zijn erf en over zijn dieren hoort praten, lijkt koeboer Jose perfect gelukkig. Al mist hij wel een vrouw aan zijn zijde. Waar hij maar één ding van verlangt: dat ze zijn passievoor de boerderij en voor de koeien deelt.[3]
43 % van de Nederlanders;
68 % van de Vlamingen.[4]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron
    Han Lips
    “Het Zuiderzeemuseum? Nee, de VU-historicus was toch echt in Iowa” (26 mei 2016), Het Parool
  3. Bronlink Weblink bron “De 10 kandidaten bij Boer zkt Vrouw” (24/05/2011), De Standaard
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be