10 Resultaten gevonden voor "opbreken/".

opbreken

Geluid:  opbreken    (hulp, bestand) op·bre·ken samenstelling van  op  en  breken  opbreken ergatief de tenten afbreken en optrekken Zij braken op van...


opbrekend

Geluid:  opbrekend    (hulp, bestand) op·bre·kend opbrekend onvoltooid deelwoord van opbreken...


opbreek

Geluid:  opbreek    (hulp, bestand) op·breek opbreek (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opbreken ... dat ik opbreek. ...


opbrekende

Geluid:  opbrekende    (hulp, bestand) op·bre·ken·de opbrekende verbogen vorm van opbrekend, het onvoltooid deelwoord van opbreken Het woord opbrekende staat...


opgebroken

op·ge·bro·ken vervoeging van opbreken: voltooid deelwoord, op te vatten als samenstelling van  op bw  en  gebroken ww  opgebroken voltooid deelwoord van opbreken...


desguarnecer

desguarnecer overgankelijk ontdoen van (versieringen) ontmantelen, demonteren uitspannen (van paard) opbreken (van garnizoen)...


breek op

tijd van opbreken Ik breek op.  gebiedende wijs van opbreken Breek op!  (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opbreken Breek je...


opbreekt

tegenwoordige tijd van opbreken ... dat jij opbreekt.  (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opbreken ... dat hij opbreekt. ...


breekt op

van opbreken Jij breekt op.  derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opbreken Hij breekt op.  (verouderd) gebiedende wijs meervoud van opbreken Breekt...


brak op

enkelvoud verleden tijd van opbreken Ik brak op.  Jij brak op.  Hij, zij, het brak op.  brak op onpersoonlijke verleden tijd van opbreken Het brak hem zuur op...