Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord
trok. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord
trok, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je
trok in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord
trok is hier. De definitie van het woord
trok zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie van
trok, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
trok
- enkelvoud verleden tijd van trekken
- Ik trok.
- Jij trok.
- Hij, zij, het trok.
- ▸ Het idee om een lange tijd alleen door te brengen trok mij enorm aan, maar vond ik tegelijkertijd doodeng omdat ik geen ervaring had met langdurig alleen zijn.[1]
90 % |
van de Nederlanders;
|
89 % |
van de Vlamingen.[2]
|