Werkwoorden zijn naast naamwoorden en bijwoorden (in ruimere zin) een van de drie hoofdgroepen van de woordenschat van een taal. Zij vormen de kern van de werkwoordelijke constituent van een zin. Deze constituent geeft aan wat voor handeling, gebeurtenis of proces in de zin beschreven wordt.
Werkwoorden kunnen op verschillende manieren ingedeeld worden:
Lijdend voorwerp |
Lijdende vorm |
Voltooid hulpwerkwoord |
Bijv. gebruik volt deelw. |
Lemmacode | |||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Overgankelijk | ja | persoonlijk | hebben | ja | ov | ||
Ditransitief | ja | persoonlijk ook "meewerkend" |
hebben ook krijgen |
ja | ditr | ||
Onovergankelijk | Absoluut | soms | geen | hebben | nee | absol | intr |
Inergatief | nee | onpersoonlijk | hebben | nee | inerg | ||
Ergatief | nee | geen | zijn | ja | erga | ||
Koppelwerkwoord | nee | geen | zijn | ja | copl | ||
Wederkerend | zich etc. | geen | hebben | refl | |||
Onpersoonlijk | nee | geen | hebben | nee | onpr | ||
Hulpwerkwoord | nee | geen | hebben/zijn/geen | nee | auxl | ||
Modaal | nee | geen | hebben | modl | |||
Reciprook | Niet in het Nederlands | rcpq |
Er kunnen naar de functie in een zin een aantal verschillende soorten werkwoorden onderscheiden worden. Hoeveel precies hangt van de taal af, maar voor het Nederlands is er een tiental.
Een overgankelijk werkwoord is een werkwoord waarbij een lijdend voorwerp kan worden geplaatst.
Een dergelijk werkwoord kan dan omgezet worden (overgaan) in een lijdende constructie.
In het Nederlands bijvoorbeeld:
Deze zin kan overgaan in de lijdende vorm. In het Nederlands wordt daartoe het hulpwerkwoord worden gebruikt.
De lijdende vorm is persoonlijk, dat wil zeggen dat er een onderwerp is (de hond), in dit geval in de derde persoon. Of er ook eerste en tweede personen voorkomen hangt van de betekenis van het werkwoord af. Bij slaan is dat wel het geval:
Maar bijvoorbeeld bij aanbouwen ligt dat anders:
Een passieve zin kan ingeleid worden met er, maar er is in de regel wel een (persoonlijk) onderwerp:
Overgankelijke werkwoorden worden in de (bedrijvende) voltooide tijden vervoegd met hebben, in de lijdende met zijn
Het voltooid deelwoord heeft een passieve betekenis en kan bijvoeglijk gebruikt worden, bijvoorbeeld:
Het onvoltooid deelwoord heeft juist een actieve betekenis:
In sommige talen, bijvoorbeeld het Engels, kunnen niet alleen lijdende, maar ook meewerkende voorwerpen worden gebruikt voor de overgang naar een lijdende constructie:
In de laatste zin is het meewerkend voorwerp me overgegaan in het onderwerp I. We zouden dit een "meewerkende vorm" kunnen noemen, analoog aan de lijdende vorm die uit het lijdend voorwerp ontstaat.
In het Nederlands is, althans met het hulpwerkwoord worden, deze vorm van overgankelijkheid niet toegestaan. Alleen het lijdend voorwerp kan onderwerp worden:
In sommige gevallen is het wel mogelijk met het werkwoord krijgen, dat dan als hulpwerkwoord optreedt een vergelijkbare pseudo-passieve zin te construeren:
We zouden dus kunnen stellen dat het Nederlands een eigen hulpwerkwoord voor de "meewerkende vorm" heeft, nl. krijgen.
Lang niet alle werkwoorden zijn overgankelijk. Werkwoorden die niet overgangelijk zijn, worden samengevat onder de term onovergankelijk werkwoord. Dit is in het Nederlands een wat onnauwkeurige term, omdat er een andere vorm van 'overgang' dan de lijdende vorm bestaat. Een vorm die men de ergativiteit noemt.
Vergelijk:
Zowel passief als ergatief is ijs het onderwerp geworden, maar in de laatste zin is er geen 'dader' ofwel handelend voorwerp. Het proces verloopt vanzelf en is niemands 'schuld'. Smelten is in dat geval een ergatief of niet-accusatief werkwoord. Wat het lijdend voorwerp was van het overgankelijke werkwoord (het ijs) is nu het onderwerp (net als in de lijdende zin) maar er is geen dader, geen lijdend voorwerp en geen hulpwerkwoord worden. In het Nederlands komt dit soort werkwoorden veel voor.
Werkwoorden die zowel actief/passief (overgankelijk) als ergatief zijn, zoals smelten noemt men wel ergativerende werkwoorden. Er zijn echter ook werkwoorden die alleen als ergatief optreden.
Een kenmerk van ergatieven is dat zij in de voltooide tijden vervoegd worden met zijn in plaats van hebben:
Er zijn in het Nederlands ook onovergankelijke werkwoorden die hebben nemen in de voltooide tijd. Zij worden inergatieven genoemd en hieronder besproken. Niet alle talen maken overigens dit onderscheid in hulpwerkwoord. In het Engels is het bijvoorbeeld has melted en is het verschil tussen ergatief en inergatief minder duidelijk. Daarom is er ook een lemmacode intr voor onovergankelijk.
Het hulpwerkwoord van de passieve constructie is ook zijn in het Nederlands, omdat worden nu eenmaal zijn als hulpwerkwoord neemt. We zouden kunnen zeggen: worden is ook ergatief, hoewel het zelfstandig gebruikt eerder een koppelwerkwoord is. Maar ook koppelwerkwoorden nemen meestal zijn. Het voorbeeld laat echter wel zien dat er een verband is tussen passief en ergatief. Laat de 'dader' weg en passief en ergatief zijn identiek.
Smelten is een voorbeeld van een werkwoord dat zowel overgankelijk als ergatief gebruikt kan worden, maar er zijn ook werkwoorden die alleen ergatief zijn, zoals werkwoorden die een beweging uitdrukken: gaan of een proces: stollen.
Nu lijkt het wel of bij gaan er een 'dader' is, immers 'ik' doe mijzelf de gang naar school aan. Maar vergelijk bijvoorbeeld zinnen als:
Het 'vanzelf'-aspect van gaan is hier veel duidelijker.
Ergatieve werkwoorden hebben geen lijdend voorwerp en zijn strikt onovergankelijk, maar het hulpwerkwoord laten kan gebruikt worden om van een ergatief een actieve constructie te maken:
Soms zijn van oorsprong overgankelijke werkwoorden ergatief geworden, bijvoorbeeld als zij een beweging uitdrukken:
Het woord 'hem' was oorspronkelijk een lijdend voorwerp van het normaal gesproken overgankelijke werkwoord smeren, maar is nu onderdeel van een staande uitdrukking die als ergatief werkwoord gebruikt wordt.
Omdat ergatieven geen dader kennen zijn zij de werkwoorden van de onschuld. Zonder dader kan immers niemand de schuld krijgen? Dit aspect is vrij sterk in het Nederlands, het zorgt ervoor dat sommige op zich overgankelijke werkwoorden die iets te maken hebben met 'acties' als vergeten of verliezen -waar de 'dader' zich niet al te verantwoordelijk voor voelt, het gaat immers vanzelf?- behandeld worden alsof zij ergatieven zijn. Je krijgt dan zinnen als:
Beide deelwoorden van een ergatief werkwoord worden -net als bij overgankelijke werkwoorden- bijvoeglijk gebruikt:
Talen hebben meestal een klein aantal werkwoorden -die echter veel gebruikt worden- die niet een onderwerp en een voorwerp verbinden, maar een onderwerp en een soort tweede onderwerp, in het Nederlands meestal aangeduid als het naamwoordelijk deel van het gezegde. Verreweg het bekendste voorbeeld is zijn:
Het naamwoord kan zowel zelfstandig als bijvoeglijk zijn.
Er is een zekere verwantschap met ergatieven. Er is bijvoorbeeld geen lijdend voorwerp of lijdende vorm en in het Nederlands krijgen de voltooide vormen meestal zijn:
De van blijven afgeleide werkwoorden, zoals verblijven, achterblijven enz. zijn allemaal ergatief.
De (belangrijkste) koppelwerkwoorden in het Nederlands zijn: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, dunken, heten, en voorkomen.
Er zijn echter uitzonderingen:
Uitzondering: 'zich bevinden op een plaats.'
bv.: Hij is thuis.
Uitzondering: 'niet van plek veranderen.'
Uitzondering: 'ik vergelijk dit met dat.'
Uitzondering: '(licht) uitstralen.'
bv.: De zon schijnt.
Uitzondering: 'een actie in het basketbal.'
Uitzondering: 'aantreffen, tegengaan/zorgen dat iets niet gebeurt.'
Uitzondering: '(voor een rechtbank) verschijnen.'
Lang niet alle Nederlandse onovergankelijke werkwoorden zijn ergatief. Een voorbeeld:
Er is geen lijdend voorwerp, maar wel een dader (het blaffen gebeurt niet vanzelf) en de voltooide tijd heeft hebben:
Er is zelfs een lijdende constructie, zij het dat het onderwerp ontbreekt en de zin ingeleid wordt met er:
Een dergelijke constructie is bij gebrek aan onderwerp onpersoonlijk, maar er kan wel een 'dader' aangegeven worden:
Inergatieven zijn dus niet strikt 'onovergankelijk' zoals de ergatieven, maar eerder 'beperkt overgankelijk'.
Het voltooid deelwoord heeft echter geen passieve betekenis en wordt niet bijvoeglijk gebruikt:
In andere talen ligt dat soms anders. In het Engels bijvoorbeeld heeft to bark geen onpersoonlijke lijdende vorm. In deze taal is het vaak beter het onderscheid tussen ergatieven en inergatieven niet te maken en van onovergankelijke werkwoorden te spreken.
Dit zijn werkwoorden in het Nederlands die alleen met hebben vervoegd worden en geen passieve vormen kennen, ook niet onpersoonlijk. Een voorbeeld is behoren:
Ze kunnen soms in een zin met een lijdend voorwerp worden gebruikt, maar zo'n zin kan niet in de lijdende vorm worden gezet. Bijvoorbeeld: aanhebben:
Bij deze werkwoorden heeft het voltooid deelwoord geen passieve betekenis en wordt niet bijvoeglijk gebruikt:
De categorie absolute werkwoorden is in zekere zin een restgroep en werkwoorden die een onregelmatige syntaxis bezitten worden er ook in geplaatst.
Een wederkerend werkwoord is een werkwoord waarbij de handelende persoon tevens het voorwerp van de handeling is.
Er zijn twee soorten werkwoorden die met een wederkerend voornaamwoord als zich voorkomen. Bij sommige is sprake van verplichte wederkerendheid: het werkwoord heeft altijd "zich", zoals "zich vergissen". Bij andere is het wederkerend voornaamwoord niet verplicht, bijv. "de auto wassen" en "zich wassen" zijn allebei mogelijk. In dit geval kan zich ook vervangen worden door zichzelf.
De eigenlijke (verplichte) wederkerende werkwoorden nemen een soort tussenpositie in tussen de bedrijvende en lijdende vorm.
In sommige talen zoals Oudgrieks bestaat daarvoor dan ook een aparte vorm naast de bedrijvende en lijdende, het medium. In andere talen zoals Deens of Russisch is het wederkerend voornaamwoord vastgegroeid aan het werkwoord en deze vormen hebben vaak een lijdende betekenis.
In het Nederlands worden wederkerende werkwoorden in de voltooide tijden met hebben vervoegd, maar in het Frans is het bijvoorbeeld met être (zijn). Er is dan ook een verwantschap met de ergatieven.
In plaats van een ergatieve vorm hebben sommige overgankelijke Nederlandse werkwoorden een wederkerende vorm naast zich. Een voorbeeld is verspreiden:
In andere talen worden Nederlandse ergatieven soms vertaald door wederkerende werkwoorden, bijvoorbeeld in het Frans:
Een onpersoonlijk werkwoord heeft een betekenis waarbij nooit een werkelijk onderwerp kan staan, omdat het geen handeling, gebeurtenis of toestand van een bepaalde persoon, plaats of zaak beschrijft. In talen waarin een zin gewoonlijk een onderwerp heeft, gebruikt men meestal een loos onderwerp om de leemte op te vullen. In het geval van het Nederlands gaat het om het onbepaald voornaamwoord het:
In het Engels wordt in dit geval "it" gebruikt:
en in het Frans il:
Onpersoonlijke werkwoorden komen vooral voor bij:
Weersgesteldheden als regenen en dooien zijn goede voorbeelden, maar ook een werkwoord als schemeren behoort tot dit soort werkwoorden. In het Middelnederlands waren er meer dan in het huidige Nederlands.
Onpersoonlijke werkwoorden kennen als enige persoonsvorm de derde persoon enkelvoud met een onbepaald voornaamwoord het of zij komen als deelwoord of onbepaalde wijs voor. Deze werkwoorden worden in de voltooide tijden met hebben vervoegd. Zij kennen geen enkele lijdende vorm. Het is wel mogelijk dat een werkwoord naast de betekenis als onpersoonlijk werkwoord ook een betekenis heeft die wel een onderwerp heeft. Het gaat dan vaak om een meer figuurlijke betekenis.
Het voltooid deelwoord wordt niet bijvoeglijk gebruikt:
Bij onpersoonlijke werkwoorden is "het" geen verwijzing naar een voorafgaande of volgende omschrijving van het werkelijke onderwerp, maar een betekenisloze plaatsvervanger binnen de zinsbouw. Het is in deze rol daarom geen persoonlijk voornaamwoord, maar een onbepaald voornaamwoord.
Naast echte onpersoonlijke werkwoorden kent het Nederlands ook veel werkwoorden waarbij een schijnbaar onpersoonlijke constructie mogelijk is:
In deze zinnen is "het" een persoonlijk voornaamwoord dat naar een volgende of voorafgaande verklaring verwijst. Omdat de bijzin bij zulke uitdrukkingen het werkelijke onderwerp is, kan dan vaak ook een zin zonder loos onderwerp worden gebruikt.
Dit zijn werkwoorden die gebruikt worden als onderdeel van de vervoeging van andere werkwoorden, zoals hebben, zijn, wezen, worden, zullen. Indien het werkwoord alleen als hulpwerkwoord gebruikt wordt zoals "zullen" kan de voltooide tijd geheel ontbreken en heeft het werkwoord noch lijdend voorwerp noch lijdende vorm.
Ook laten en doen kunnen als hulpwerwoord beschouwd worden omdat zij gebruikt worden om ergatieven om te zetten in een actieve (causatieve) constructie:
In het oude Germaans ging dat niet met een hulpwerkwoord maar door een klinkerverandering en daar is in het Nederlands nog een paar resten van aan te treffen, bijv:
Een bijzondere vorm van hulpwerkwoorden zijn de modale werkwoorden zoals kunnen, mogen, moeten enz. Zij voegen een bijbetekenis (modaliteit) aan het gezegde toe van vermogen, toestemming, dwang enz. Deze werkwoorden zijn vaak onregelmatig, hebben meestal zelf geen lijdend voorwerp of lijdende vorm. Zij worden meestal met hebben vervoegd maar vervangen vaak het voltooid deelwoord door de infinitief.
Er zijn in het Nederlands vrijwel geen werkwoorden die verplicht het wederkerig voornaamwoord elkaar bij zich dragen. "Elkaar tutoyeren" komt er mogelijk het dichtste bij. In andere talen kan dit anders liggen. Het Turks kent bijvoorbeeld werkwoorden als öpüşmek waarin het invoegsel -üş- de wederkerigheid aangeeft.
Scheidbare werkwoorden zijn een specialiteit van talen zoals Nederlands en Duits. In het Nederlands kunnen we vier groepen onderscheiden.
Onder deze categorie vallen alle eenvoudige een- of tweelettergrepige werkwoorden zoals vallen, gaan of komen. Zij vormen een voltooid deelwoord met een voorvoegsel ge-: gevallen, gegaan, gekomen.
Deze werkwoorden zijn vaak oeroude erfwoorden zonder voorvoegsels.
Er zijn echter ook veel leenwoorden uit Frans en Latijn die op deze wijze vervoegd worden, zelfs als zij een voorvoegsel van Latijnse oorsprong dragen: integreren - geïntegreerd. En hetzelfde geldt voor sommige samenstellingen zoals ijshockeyen - geijshockeyd.
Deze werkwoorden zijn afgeleid met behulp van een voorvoegsel zoals ont-, be-, ge- enz. dat een vaste verbinding vormt en bij het voltooid deelwoord de aanhechting van ge- onderdrukt: bedoelen - bedoeld.
Bij deze werkwoorden valt het woordaccent gewoonlijk niet op het voorvoegsel maar op de oorspronkelijke stam.
Deze werkwoorden zijn afgeleid met behulp van een voorvoegsel zoals in-, op-, bij- dat scheidbaarheid vertoont.
Deze voorvoegsels zijn gewoonlijk voorzetselbijwoorden, zoals in-, toe-, mee-, maar er zijn ook woorden van andere oorsprong die deze rol zijn gaan vervullen zoals weg- in weggegeven of zelfs coma- als in comagezopen.
Een klein aantal werkwoorden kunnen scheidbaar of onscheidbaar zijn met verschillende betekenis, accent en voltooid deelwoord: bv.
Het voltooid deelwoord krijgt wél een ge-toevoegsel maar niet als eerste deel van het woord: inlopen - ingelopen.
Ook de onbepaalde wijs is scheidbaar en dit is bijvoorbeeld goed te zien in de te-vorm: inlopen - in te lopen
In de o.t.t. en o.v.t. treedt scheidbaarheid op in hoofdzinnen. Het voorvoegsel wordt als bijwoordelijk deel van het werkwoord achteraan de zin geplaatst:
In bijzinnen vervalt de scheidbaarheid:
Bij een klein aantal werkwoorden, vaak met meer dan een voorvoegsel, kunnen er soms problemen optreden als het ene voorvoegsel scheidbaar is en het andere niet. Sommige vormen van het werkwoord kunnen dan soms wel als scheidbaar voorkomen, zoals de te-vorm van de infinitief terwijl persoonsvormen juist vermeden worden.
Werkwoorden hebben in het algemeen twee soorten vormen:
Hoe de verschillende vormen gevormd worden verschilt sterk van taal tot taal. In het Nederlands kunnen we onderscheiden: