stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
krijgen /'krɛɪ.ɣə(n)/ |
kreeg /'krex/ |
gekregen /ɣə'kre.ɣə(n)/ |
klasse 1 | volledig |
krijgen
Je zin niet krijgen of teleurgesteld worden
Ontslagen worden
Alles over zich heen krijgen
Geen vrij uitzicht of vrije ruimte meer hebben
Een erg rode kleur krijgen in het gezicht, erg blozen
Een compliment krijgen of geven
Een standje krijgen
Iets maar niet kunnen begrijpen
Iets klopt precies ofwel: geen gelegenheid krijgen in een gesprek ertussen te komen
Ergens van de op de hoogte geraken, iets in de gaten krijgen
Erge straf krijgen, al dan niet met een pak slaag
Iets helemaal zat zijn (lett. "er een ziekte van krijgen")
Een voorstel e.d. wordt niet aangenomen
Het grootste aandeel van iets krijgen
In de zenuwen, in de stress schieten
Iemand laten merken dat je hem aankunt ofwel: over iemand de baas zijn en diegene tot gehoorzaamheid dwingen
Iets in de gaten krijgen
Iets verkrijgen zonder daar al te veel moeite voor te hoeven doen, of een bepaalde gave hebben
Ergens niet toe kunnen komen of ergens op gesteld zijn
Een bepaalde vaardigheid aanleren
(lett. "greep, vat op iets krijgen") Door iets bevangen raken; iets aanleren, iets onder de knie krijgen)
Verwensing
Verwensing
Uitroep van verbazing, ontsteltenis, onthutsing e.d.
Een loon krijgen dat in overeenstemming is met het gedane werk
Iets wordt afgewezen
Een pak slaag krijgen
Van iets of iemand last krijgen, gestalkt worden e.d.
Voor het gedane werk geen dankjewel krijgen, maar zelfs negatief bedoeld commentaar
Iets gedaan krijgen en/of als gebruikelijk beschouwd gaan worden
Uitroep van gefrustreerde verbazing
Na veel moeite voor elkaar krijgen
Door anderen op dezelfde onvriendelijke manier behandeld worden als je hen eerder behandelde (bijv. met een streek)
|
|
|
|
de krijgen mv
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[5] |