10 Resultaten gevonden voor "uitdoen/".

uitdoen

Geluid:  uitdoen    (hulp, bestand) uit·doen samenstelling van  uit bw  en  doen ww  uitdoen overgankelijk uitschakelen Hij deed het licht uit.  overgankelijk...


uitgedaan

uit·ge·daan vervoeging van uitdoen: voltooid deelwoord, op te vatten als samenstelling van  uit bw  en  gedaan ww  uitgedaan voltooid deelwoord van uitdoen...


doe uit

tijd van uitdoen Ik doe uit.  gebiedende wijs van uitdoen Doe uit!  (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitdoen Doe je uit...


apagar

overgankelijk doven, blussen, uitdoven uitdoen, uitzetten (van apparaat of licht) verzachten, dempen dof maken (van kleuren) «apagar la luz» het licht uitdoen...


uitdoe

tegenwoordige tijd van uitdoen ... dat ik uitdoe.  uitdoe (in een bijzin) enkelvoud tegenwoordige tijd aanvoegende wijs van uitdoen ... dat men uitdoe. ...


uitdoet

enkelvoud tegenwoordige tijd van uitdoen ... dat jij uitdoet.  (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitdoen ... dat hij uitdoet. ...


uitdoend

Geluid:  uitdoend    (hulp, bestand) uit·doend uitdoend onvoltooid deelwoord van uitdoen...


doet uit

van uitdoen Jij doet uit.  derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitdoen Hij doet uit.  (verouderd) gebiedende wijs meervoud van uitdoen Doet...


cerrar

overgankelijk sluiten, afsluiten dichtdoen, dichtmaken, dichtdraaien, dichtslaan, dichtvouwen dichten afsluiten, beëindigen omdraaien (van schakelaar), uitdoen...


uitdeed

bestand) uit·deed uitdeed (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van uitdoen ... dat ik uitdeed.  ... dat jij uitdeed.  ... dat hij, zij, het uitdeed...