Geluid: uitkledend (hulp, bestand) uit·kle·dend uitkledend onvoltooid deelwoord van uitkleden...
Geluid: uitkleedde (hulp, bestand) uit·kleed·de uitkleedde (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van uitkleden ... dat ik uitkleedde. ... dat jij...
Geluid: uitkleedden (hulp, bestand) uit·kleed·den uitkleedden (in een bijzin) meervoud verleden tijd van uitkleden ...dat wij uitkleedden. ...dat...
Geluid: uitkleden (hulp, bestand) uit·kle·den samenstelling van uit bw en kleden ww uitkleden wederkerend zich ~ de eigen kleding afnemen Hij had...
Geluid: uitkleed (hulp, bestand) uit·kleed uitkleed (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitkleden ... dat ik uitkleed. ...
uitkledende (hulp, bestand) uit·kle·den·de uitkledende verbogen vorm van uitkledend, het onvoltooid deelwoord van uitkleden Het woord 'uitkledende'...
tegenwoordige tijd van uitkleden ... dat jij uitkleedt. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitkleden ... dat hij uitkleedt...
chupar onovergankelijk zuigen, sabbelen zuipen, slempen overgankelijk opzuigen zuigen aan, sabbelen op uitzuigen, plukken, uitkleden...