weekender

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord weekender. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord weekender, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je weekender in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord weekender is hier. De definitie van het woord weekender zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanweekender, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
  • week·en·der
  • uit het Engels[1]
enkelvoud meervoud
naamwoord weekender weekenders
verkleinwoord

de weekenderm

  1. iets dat geschikt is om in het weekend te gebruiken, iets dat geschikt is om een weekend te gebruiken
     Er is ook een gesloten cabinversie van de 950, dan wordt de boot als weekender met vier slaapplaatsen verkocht.[2]
  2. iemand die ergens een weekend verblijft als gast
  3. weekendtas
49 % van de Nederlanders;
46 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron
    EPCO ONGERING
    “Getest: Trendy megasloep” (19 jan. 2019), De Telegraaf
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be