Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord
zorgteam. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord
zorgteam, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je
zorgteam in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord
zorgteam is hier. De definitie van het woord
zorgteam zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie van
zorgteam, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
het zorgteam o
- groep van mensen die gezamelijk voor één of meer mensen zorgt
- Maar de politie rijdt Marja naar het hoofdbureau van de politie, naar de Opvang Verwarde Personen (OVP). In de OVP vangt een zorgteam verwarde personen op die in aanraking zijn gekomen met de politie. Zo komen mensen die zorg nodig hebben niet in de politiecel. Het voelt voor Marja als een slechte droom. Het ene moment staat ze haar maaltje te koken, op het andere moment zit ze als verward persoon op de opvang. De psychiater van de GGZ die Marja bezoekt, ziet geen reden om haar verdere hulp aan te bieden. Marja mag weer naar huis.[1]
- Juist omdat kinderen vaak toeslaan als de leerkracht even niet kijkt. Mijn dochter werd opgenomen in het zorgteam op school. Enerzijds natuurlijk fantastisch, anderzijds kreeg ik een naar onderbuikgevoel; met mijn dochter is immers niets mis, het zijn de pésters die het probleem veroorzaken."Lees het hele verhaal en de brief van Renate op Vrouw.nl: 'Pesters, hebben jullie enig idee wat jullie mijn dochter aandoen?'[2]
- organisatie die actief is in de (medische)zorg
- Ascensio Zorg biedt begeleiding en dagbesteding aan 35 licht verstandelijk beperkte jongvolwassenen, onder wie drie jonge moeders met jonge kinderen. Uit onderzoek bleek dat „basale zorgprocessen” niet op orde zijn, aldus de IGZ. Zo stelt het zorgteam te weinig ondersteuningsplannen op en is er niet voor elke cliënt passende dagbesteding. Dat laatste was vooral het geval bij de moeders en hun kinderen.[3]
98 % |
van de Nederlanders;
|
96 % |
van de Vlamingen.[4]
|