uitvechten

Hello, you have come here looking for the meaning of the word uitvechten. In DICTIOUS you will not only get to know all the dictionary meanings for the word uitvechten, but we will also tell you about its etymology, its characteristics and you will know how to say uitvechten in singular and plural. Everything you need to know about the word uitvechten you have here. The definition of the word uitvechten will help you to be more precise and correct when speaking or writing your texts. Knowing the definition ofuitvechten, as well as those of other words, enriches your vocabulary and provides you with more and better linguistic resources.

Dutch

Etymology

From Middle Dutch utevechten. Equivalent to uit +‎ vechten.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈœy̯tˌfɛx.tə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: uit‧vech‧ten

Verb

uitvechten

  1. (transitive) to reach a solution or an end through fighting; to fight it out
    • 1799, Samuel Richardson, Geschiedenis van Karel Grandison (= tr. of The History of Sir Charles Grandison), part 4, Johannes Allart (publ.), pages 314 and 315.
      Wel, en meent gij niet, dat wij elkander aankeeken, als een paar zotten, toen wij alleen zagen, opdat wij, om zoo te ſpreken, den ſtrijd zouden uitvechten?
      Well, and you don't suppose that we were looking at one another like a pair of fools, when we were only watching, so that we, so to speak, would fight out the battle?
    • 1988, Tijdschrift voor theologie, page 284:
      Onze kennis ervan is zeer beperkt en ook vervalst door de propaganda-oorlogen die de koloniale machten met elkaar uitvochten.
      Our knowledge about it is seriously limited and also falsified by the propaganda wars that the colonial powers fought out with each other.

Conjugation

Conjugation of uitvechten (strong class 3b, separable)
infinitive uitvechten
past singular vocht uit
past participle uitgevochten
infinitive uitvechten
gerund uitvechten n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular vecht uit vocht uit uitvecht uitvocht
2nd person sing. (jij) vecht uit vocht uit uitvecht uitvocht
2nd person sing. (u) vecht uit vocht uit uitvecht uitvocht
2nd person sing. (gij) vecht uit vocht uit uitvecht uitvocht
3rd person singular vecht uit vocht uit uitvecht uitvocht
plural vechten uit vochten uit uitvechten uitvochten
subjunctive sing.1 vechte uit vochte uit uitvechte uitvochte
subjunctive plur.1 vechten uit vochten uit uitvechten uitvochten
imperative sing. vecht uit
imperative plur.1 vecht uit
participles uitvechtend uitgevochten
1) Archaic.

Anagrams