uitleggen

Dérivé par préfixation de leggen.

uitleggen \Prononciation ?\ \Prononciation ?\ transitif

1. Déplier, étaler, étendre.
   • een traploper uitleggen

     dérouler un chemin d’escalier

2. Agrandir, allonger, amplifier.
   • een broek uitleggen

     allonger un pantalon

3. Expliquer, interpréter.
   • kunt u me uitleggen hoe ik op het station kom?

     pourriez-vous m’expliquer comment aller à la gare ?

   • de wet uitleggen

     interpréter la loi

   • iets verkeerd uitleggen

     donner une mauvaise interprétation de

   • uitgelegd worden

     s’interpréter

4. Expliciter, développer.
   • leg het eens even uit

     explicitez un petit peu

5. (Technique) Dimensionner, étudier (pour).
   • de spanning waarvoor de installatie is uitgelegd

     la tension pour laquelle l’installation a été conçue

déplier

• openvouwen
• openleggen
• ontvouwen

agrandir

• vergroten
• uitbreiden
• doortrekken
• oprekken
• rekken
• verlengen
• verruimen
• verwijden

expliquer

• verklaren
• duidelijk maken
• duiden
• uiteenzetten
• toelichten
• ophelderen
• verhelderen
• interpreteren
• vertolken

expliciter

• expliciteren
• uitdrukkelijk formuleren

dimensionner

• dimensioneren
• afmeten

• uitleg

• tekst en uitleg geven

En 2013, ce mot était reconnu par^[1] :

• 99,1 % des Flamands,
• 99,6 % des Néerlandais.

→ Prononciation manquante. (Ajouter)

• Pays-Bas : écouter « uitleggen  »
• Pays-Bas (partie continentale) (Wijchen) : écouter « uitleggen  »