bijendans

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord bijendans. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord bijendans, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je bijendans in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord bijendans is hier. De definitie van het woord bijendans zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanbijendans, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
  • bij·en·dans
enkelvoud meervoud
naamwoord bijendans bijendansen
verkleinwoord bijendansje bijendansjes

de bijendansm

  1. (dans) een communicatiedans die wordt uitgevoerd door honingbijen
    • Het ontwerp van de 13-jarige leerlingen is geïnspireerd op de bijendans, waarmee ze een draaideur ontwierpen die energie opwekt. De jury was enthousiast omdat het idee er qua originaliteit uitsprong. Aan de wedstrijd namen naast De Waerdenborch ook scholen uit Zwolle, Enschede, Almelo, Doetinchem, Aalten en Silvolde deel. [1] 
    • "Het begon allemaal met één man met één enkel huisje. Imkerij Poppendamme is vandaag de dag uitgegroeid tot een mooie 'groene toeristische attractie. Veilig achter het glas ziet u de bijen aan het werk: het voeden van de larven, de verzorging van de koningin en het onderling communiceren door middel van de mysterieuze bijendans. In een sfeervolle omgeving kunt u kennis maken met de fascinerende wereld van de honingbij en sinds 1998 is er ook volop aandacht voor het trekpaard in Zeeland. [2] 
    • De bijendans wijst volgens aanhangers van Intelligent Design maar op één ding: hier zit intelligentie achter. Want hoe kunnen de voorouders van de honingbij het overleefd hebben met een niet compleet communicatiesysteem dat ze nodig hadden om te kunnen overleven? En als ze het systeem niet nodig hadden, waarom hebben ze dan zo’n bijna niet te begrijpen methode uitgevonden? [3] 
91 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[4]