bouwvakvakantie

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord bouwvakvakantie. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord bouwvakvakantie, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je bouwvakvakantie in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord bouwvakvakantie is hier. De definitie van het woord bouwvakvakantie zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanbouwvakvakantie, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
  • bouw·vak·va·kan·tie
enkelvoud meervoud
naamwoord bouwvakvakantie bouwvakvakanties
verkleinwoord

de bouwvakvakantiev

  1. (tijdrekening) periode van 3 weken in de zomer waarin er niet gebouwd wordt en de bouwvakkers (verplicht) vakantie hebben
     Hoewel er dit jaar een groeiende behoefte is aan nieuwe woningen en kantoren, gaat de bouw vanaf vandaag drie weken met 'bouwvak', de jaarlijkse bouwvakantie. Een opvallend moment om de bouw stil te laten vallen, aangezien de bouwproductie dit jaar volgens ING naar verwachting met 4 procent aantrekt.[2]
     Vlak voor de bouwvakvakantie van 2012 stopt hij dan ook als tegelzetter. Het wordt te druk. Met de wereldtop stilletjes aan weer in zicht, kiest hij voor een fulltime bestaan als darter.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 9 november 2021 Weblink bron “Bouw trekt aan, maar in de bouwvak ligt bijna alles stil” (24-07-2017), NOS
  3. Bronlink geraadpleegd op 9 november 2021 Weblink bron “Terug naar de tijd waarin tegelzetter Van Gerwen nog twijfelde” (24-07-2017), NOS