bruggenhoofd

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord bruggenhoofd. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord bruggenhoofd, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je bruggenhoofd in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord bruggenhoofd is hier. De definitie van het woord bruggenhoofd zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanbruggenhoofd, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
gerestaureerd bruggenhoofd
  • brug·gen·hoofd
enkelvoud meervoud
naamwoord bruggenhoofd bruggenhoofden
verkleinwoord bruggenhoofdje bruggenhoofdjes

het bruggenhoofdo

  1. de versterkte plaats waar een brug met de oever verbonden is
  2. het eerst veroverde stuk land bij een invasie ook in figuurlijke zin
    • We hebben er de mond van vol, maar de markt loopt er niet van over: biologische en biologisch-dynamische wijn. Net 2 procent van het wereldwijde druiven-areaal is officieel biologisch gecertificeerd. Binnen die niche is nog een splinterpartijtje actief: dat van de natuurwijnproducenten. En ofschoon piepklein, hun stem klinkt door. Nu gaat het mij te ver om te beweren dat in Parijs op iedere straathoek wel een wijnbar of -winkel zit die louter oog heeft voor het natuurschoon, maar de trend is daar. Zo ook in Berlijn, New York en Londen. In de Britse hoofdstad bezocht ik vorige week nog Compagnie des Vins Surnaturels, een adres met vierhonderd voornamelijk Franse wijnen van onbesproken komaf. Een aanrader voor de sommelier van restaurant Choux in Amsterdam dat hier als bruggenhoofd van de natuurwijnbeweging dient.[2]  
    • „Wat een gezichtsverlies.” En: „We wisten dat Venezuela een bodemloze put is.” Miljardenleningen en grote Chinese projecten ten spijt is de Venezolaanse economie ingestort en dreigt ook het ‘Chinese bruggenhoofd’ in Latijns-Amerika te verbrokkelen. [3] 
86 % van de Nederlanders;
81 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Harold Hamersma 4 maart 2017
  3. NRC Oscar Garschagen 30 mei 2016
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be