daggelder

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord daggelder. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord daggelder, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je daggelder in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord daggelder is hier. De definitie van het woord daggelder zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vandaggelder, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
  • dag·gel·der
enkelvoud meervoud
naamwoord daggelder daggelders
verkleinwoord - -

de daggelderm

  1. (historisch) iemand die op het platteland per dag in dienst wordt genomen tegen een op dat moment afgesproken vergoeding
    • De gewone daggelder verdiende 's winters acht en 's zomers twaalf stuivers. [2]
    • Het klinkt alles heel fraai om tegen een onbemiddelden daggelder, met zeer veel aanleg om een uitmuntend rijder te worden, te zeggen: kerel, wat heb jij een mooie actie, je hebt een besten tijd gemaakt, je moest je gaan trainen! Je moet een stevig ontbijt gebruiken: rund- en lamsvleesch (geen varkens of kalfsvleesch); het middageten bestaat uit gebraden rund- of lamsvleesch kip, wild of visch en versche (geen ingemaakte) groenten. Doch dat zijn lekkernijen, die een arbeider of polderwerker niet in zijn rechtmatig bezit kan krijgen. [3]
  2. iemand die zonder vaste aanstelling werkt tegen een vergoeding per dag
    • Wies Perelaer zal Du Perron in het begin met scheve ogen hebben aangekeken, want zelf was zij met ingang van 1 januari 1938 ook aangenomen als daggelder, maar op een loon van slechts vier gulden per dag. [4]
48 % van de Nederlanders;
14 % van de Vlamingen.[5]