10 Resultaten gevonden voor "decir/".

decir

IPA: /deˈθiɾ/ de·cir Ontwikkeld uit Oudspaans dezir, uit Latijn dicere. decir de·cir onovergankelijk zeggen, spreken, praten, vertellen luiden bedoelen...


querer decir

querer decir bedoelen...


decir groserías

decir groserías vuilbekken...


decir obscenidades

decir obscenidades vuilbekken...


diría

diría eerste persoon enkelvoud voorwaardelijke tijd (condicional) van decir derde persoon enkelvoud voorwaardelijke tijd (condicional) van decir...


diga

tegenwoordige tijd (presente) van decir aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van decir gebiedende wijs (bevestigend en...


decía

decía eerste persoon enkelvoud verleden tijd (pretérito imperfecto) van decir derde persoon enkelvoud verleden tijd (pretérito imperfecto) van decir...


dice

tegenwoordige tijd (presente) van decir gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van decir De tweede vorm wordt familiair...


digas

persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van decir gebiedende wijs (ontkennend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van decir...


digáis

persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van decir gebiedende wijs (ontkennend) tweede persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van decir...