vervoeging van het Nederlandse werkwoord zich doodschamen | ||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
tegenwoordige tijd | verleden tijd | toekomende tijd | ||||||||||
enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | |||||||
1 | ik | schaam me dood (bijzin) me doodschaam |
wij, we | schamen ons dood (bijzin) ons doodschamen |
ik | schaamde me dood (bijzin) me doodschaamde |
wij, we | schaamden ons dood (bijzin) ons doodschaamden |
ik | zal me doodschamen | wij, we | zullen ons doodschamen |
2 | jij, je | schaamt je dood (bijzin) je doodschaamt |
jullie | schamen je dood (bijzin) je doodschamen |
jij, je | schaamde je dood (bijzin) je doodschaamde |
jullie | schaamden je dood (bijzin) je doodschaamden |
jij, je | zal, zult je doodschamen | jullie | zullen je doodschamen |
u | schaamt zich/u dood (bijzin) zich/u doodschaamt |
u | schaamt zich/u dood (bijzin) zich/u doodschaamt |
u | schaamde zich/u dood (bijzin) zich/u doodschaamde |
u | schaamde zich/u dood (bijzin) zich/u doodschaamde |
u | zult zich/u doodschamen | u | zult zich/u doodschamen | |
gij, ge | schaamt u dood (bijzin) u doodschaamt |
gij, ge, gijlieden |
schaamt u dood (bijzin) u doodschaamt |
gij, ge | schaamde u dood (bijzin) u doodschaamde |
gij, ge, gijlieden |
schaamde u dood (bijzin) u doodschaamde |
gij, ge | zult u doodschamen | gij, ge gijlieden |
zult u doodschamen | |
3 | hij, zij, het | schaamt zich dood (bijzin) zich doodschaamt |
zij, ze | schamen zich dood (bijzin) zich doodschamen |
hij, zij, het | schaamde zich dood (bijzin) zich doodschaamde |
zij, ze | schaamden zich dood (bijzin) zich doodschaamden |
hij, zij, het | zal zich doodschamen | zij, ze | zullen zich doodschamen |
onvoltooid deelwoord | voltooide tijd | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | |||||||||
zich doodschamend | zich doodgeschaamd hebben | schaam u/je dood, schaamt je dood | schame zich dood (bijzin) zich doodschame |