doorziet

(klemtoonhomogram)

• Geluid:  doorzíét    (hulp, bestand)
  • IPA: / dorˈzit / (2 lettergrepen)
    • (Noord-Nederland): /do̝rˈzit/
    • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /dorˈzit/
• Geluid:  dóórziet    (hulp, bestand)
  • IPA: / ˈdorzit / (2 lettergrepen)
    • (Noord-Nederland): /ˈdo̝rzit/
    • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˈdorzit/

• door·ziet

doorzíét

1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doorzien
   

   • Jij doorziet. 

2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doorzien
   

   • Hij doorziet. 

3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van doorzien
   

   • Doorziet! 

   ▸ Je kunt een religieus mens zijn, die gelooft in een god, een schepper, of wat dan ook. Of je doorziet dat die weg doodloopt, en dat je zelf volledig verantwoordelijk bent om wat van het leven te maken.^[1]

dóórziet

1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doorzien
   

   • ... dat jij doorziet. 

2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doorzien
   

   • ... dat hij doorziet. 

   ▸ Wie de lijst doorziet van gemeenten die culturele prijzen hebben, moet zeker tot de conclusie komen dat het ontbreken van Haarlemse prijzen een duidelijk gemis is.^[2]

• Het woord doorziet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.