Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord
eindstuk. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord
eindstuk, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je
eindstuk in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord
eindstuk is hier. De definitie van het woord
eindstuk zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie van
eindstuk, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
het eindstuk o
- laatste deel
- Déroche’s grote bijdrage is dat hij het voorstuk, middenstuk en eindstuk heeft gevonden van een vroege Koran: de Codex Parisino-petropolitanus, zo genoemd omdat de delen worden bewaard in Parijs en Petersburg. [2]
- Pas wanneer we een groter eindstuk van twee woorden gelijk maken (vanaf, en inclusief, de klinker(-klank) in de laatste beklemtoonde lettergreep) horen we het. We spreken dan van eindrijm, of kortweg rijm. [3]
- uiterste deel van een groter geheel, onderdeel dat aan een uiteinde wordt bevestigd
- Het aangezicht van de bumpers is ook veranderd: eindstukken van kunststof beschermen thans ook de zijkanten van de; wagen. [4]
- Zij prikkelen echter niet slechts dit eindstuk van de urineorganen, maar ook de blaas en, wat nog bedenkelijker is, de nieren, en dat wel dermate, dat gevaarlijke ierontstekingen kunnen ontstaan. [5]
- document gemaakt als afsluiting van werkzaamheden (vaak in meervoudsvorm)
- Het is echter wel zeer onwaarschijnlijk dat De Koning in zijn eindstukken een precieze verdeling van de kabinetsposten zal opnemen. [6]
- (onderwijs) toneelstuk of musical dat als feestelijke afsluiting van (een deel van) een opleiding wordt opgevoerd
- Zoals jullie weten, gaan we dit jaar een eindstuk opvoeren. Jullie zitten op een musicalopleiding. [7]
- Als het om een geheel gaat dat in een vaste volgorde wordt opgebouwd of doorlopen, kunnen de betekenissen 1 en 2 samenvallen.
98 % |
van de Nederlanders;
|
97 % |
van de Vlamingen.[8]
|