erbarmen/vervoeging

vervoeging van het Nederlandse werkwoord zich erbarmen
tegenwoordige tijd					verleden tijd				toekomende tijd
enkelvoud			meervoud		enkelvoud		meervoud		enkelvoud		meervoud
1	ik	erbarm me	wij, we	erbarmen ons	ik	erbarmde me	wij, we	erbarmden ons	ik	zal me erbarmen	wij, we	zullen ons erbarmen
2	jij, je	erbarmt je	jullie	erbarmen je	jij, je	erbarmde je	jullie	erbarmden je	jij, je	zal, zult je erbarmen	jullie	zullen je erbarmen
	u	erbarmt zich/u	u	erbarmt zich/u	u	erbarmde zich/u	u	erbarmde zich/u	u	zult zich/u erbarmen	u	zult zich/u erbarmen
	gij, ge	erbarmt u	gij, ge, gijlieden	erbarmt u	gij, ge	erbarmde u	gij, ge, gijlieden	erbarmde u	gij, ge	zult u erbarmen	gij, ge gijlieden	zult u erbarmen
3	hij, zij, het	erbarmt zich	zij, ze	erbarmen zich	hij, zij, het	erbarmde zich	zij, ze	erbarmden zich	hij, zij, het	zal zich erbarmen	zij, ze	zullen zich erbarmen
onvoltooid deelwoord				voltooide tijd			gebiedende wijs			aanvoegende wijs
zich erbarmend				zich erbarmd hebben			erbarm u/je , erbarmt je			erbarme zich