feeder

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord feeder. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord feeder, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je feeder in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord feeder is hier. De definitie van het woord feeder zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanfeeder, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
  • fee·der
enkelvoud meervoud
naamwoord feeder feeders
verkleinwoord

de feederm

  1. iets dat zorgt voor de toevoer van grondstoffen, onderdelen of geld
     IMS ontwikkelde bijvoorbeeld een machine voor het assembleren van een mini-microfoon voor gehoorapparaten. Voor de aanvoer van deze kleine onderdelen werd met de UT en Philips CFT een aanvoersysteem ontwikkeld, het 'advanced part feeder system'.[2]
     De uitspraak betreft beleggers die geld staken in zogeheten 'feeder funds', die middelen doorsluisden naar de fondsen van Madoff. Deze gedupeerden, waaronder veel beleggers uit Europa, kunnen nu voor het eerst aanspraak maken op een deel van de pot van 2,3 miljard dollar die opzij is gezet om slachtoffers van Madoff te compenseren.[3]
  2. iemand die een ander graag eten geeft; iemand die graag voor een ander kookt
     'Ik woog 327 kilogram toen ik op mijn zwaarst was', vertelt Sanchez aan de Britse krant The Sun. 'Mijn vorige vriend was een echte "feeder", hij moedigde me steeds aan om nóg meer te eten.'[4]
     Zijn passies zijn: hardlopen (dit jaar loopt hij zijn vierde marathon), karate (hij heeft de zwarte band) en de Argentijnse tango. En dan heeft de advocaat, die door zijn vrienden wordt gezien als feeder, ook nog tijd om te bakken. Dat doet hij in zijn grijze keuken met blauwe tegeltjes. "Bij mensen gaat het om het innerlijk, bij baksels is dat ook zo."[5]
  3. kabel die zorgt voor de elektriciteitstoevoer
  4. klein vliegtuig dat passagiers of vracht naar een groot centraal vliegveld brengt
63 % van de Nederlanders;
58 % van de Vlamingen.[6]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron “IMS helemaal in handen managers” (30-11-2007), Tubantia
  3. Bronlink Weblink bron “Compensatie voor gedupeerden Madoff-fraude” (19-11-2013), Tubantia
  4. Bronlink Weblink bron
    Koen van de Sype
    “Vrouw verliest 120 kilo dankzij oefeningen in de slaapkamer” (10-01-2017), Tubantia
  5. Bronlink Weblink bron
    Suzanne Borgdorff
    “Heel Holland Bakt: verslaat de burgemeester de huisvrouw?” (11-01-2017), Tubantia
  6. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be