habitué

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord habitué. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord habitué, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je habitué in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord habitué is hier. De definitie van het woord habitué zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanhabitué, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
  • ha·bi·tué
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘regelmatige bezoeker’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1840 [1] [2][3]
enkelvoud meervoud
naamwoord habitué habitués
verkleinwoord habitueetje habitueetjes

de habituém

  1. iemand die ergens een vaste bezoeker is; iemand heel vaak ergens komt; een vaste klant
    • Op de novemberdag vorig jaar toen in Nederland de Michelinsterren werden uitgedeeld, zat schrijver Ronald Giphart ’s avonds in het tv-programma De Wereld Draait Door. Giphart was als gast aangeschoven omdat hij naar eigen zeggen dol is op lekker eten en habitué is in veel sterrenrestaurants. [4] 
    • Zeventien jaar later, in 1951, verhief Bordewijk dit thema opnieuw tot grote hoogte in Rood paleis, een bordeel aan de Passeerdersgracht te Amsterdam, waar de habitué Henri Leroy zijn nachtelijk heil zoekt. [5] 
66 % van de Nederlanders;
79 % van de Vlamingen.[6]