hooimijt

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord hooimijt. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord hooimijt, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je hooimijt in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord hooimijt is hier. De definitie van het woord hooimijt zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanhooimijt, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
op de voorgrond een hooimijt daarachter staat een hooiberg
  • hooi·mijt
enkelvoud meervoud
naamwoord hooimijt hooimijten
verkleinwoord

de hooimijtv / m [3]

  1. (landbouw) opslagplaats voor hooi zonder overkapping
    • In het kamp had mijn vader vaak erudiete mensen ontmoet. Zulke was hij nergens meer tegengekomen. Sommigen schreven gedichten en die overleefden vaker. Net als priesters, die hun gebeden zeiden. Mijn vader wilde dat al zijn kinderen doorleerden. Dat was zijn droom. En alle vier hebben we een instituut afgemaakt. Maar hij leerde ons ook achter de ploeg lopen en gras maaien met de zeis. Ik kan hooi op een wagen steken en een hooimijt optassen. Alles kan nog van pas komen', vond mijn vader. En hij had gelijk.[4] 
    • In Den Haag staat het cadeau dat prinses Juliana voor haar 2de verjaardag kreeg: een complete boerderij. Miniatuur, natuurlijk, maar zij was zelf nog maar zo klein dat ze nauwelijks boven het dak (90 centimeter hoog) zal hebben kunnen uitkijken. Op haar maat waren alleen de koeien, paarden en schapen, houten figuurtjes met vacht overtrokken. Inclusief duiventil, schuur, schaapskooi, hooimijt en waterput neemt het geheel al gauw een halve kamer in beslag. Haar ouders wilden dat ze ervan zou leren hoe het eraan toeging op het Kroondomein van het Loo. Erg veel gespeeld met de boerderij heeft de prinses niet; naar verluidt liet ze er haar poppen soms logeren als die ziek waren.[5]  
92 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[6]