hotelpersoneel

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord hotelpersoneel. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord hotelpersoneel, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je hotelpersoneel in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord hotelpersoneel is hier. De definitie van het woord hotelpersoneel zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vanhotelpersoneel, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
  • ho·tel·per·so·neel
enkelvoud meervoud
naamwoord hotelpersoneel
verkleinwoord

het hotelpersoneelo

  1. mensen die in loondienst werken bij een hotel
     Als wij weg zijn om te trainen, reinigen kamermeisjes de boel. Ze dragen net als wij mondkapjes en dat geldt ook voor het weinige andere hotelpersoneel. Het geeft een spooky aanblik.[2]
     Vooral hotelpersoneel zit met de handen in het haar. De afgelopen maand zaten de hotels in de stad op een bezettingsgraad tussen de twintig en dertig procent.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron
    Maarten Wijffels
    “Bosz laat Leverkusen proefdraaien in spookduel: ‘Niemand heeft hier ervaring mee’” (13-05-2020), Tubantia
  3. Bronlink Weblink bron
    RICHARD VAN DE CROMMERT
    “Toerist weet Amsterdam nog amper te vinden” (20 aug. 2020), De Telegraaf