ingetogenheid

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord ingetogenheid. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord ingetogenheid, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je ingetogenheid in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord ingetogenheid is hier. De definitie van het woord ingetogenheid zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vaningetogenheid, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
de ingetogenheid van de H. Margaretha contrasteert met de wilde bewegingen van de draak
  • in·ge·to·gen·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord ingetogenheid
verkleinwoord

de ingetogenheidv

  1. keurige en bescheiden manier van doen
    • Ze rukte zo hard aan zijn stropdas en overhemd dat er een knoopje vanaf sprong. Bij de zevenentachtigjarige Juliana had, in de formulering van de regisseur, 'de ingetogenheid plaats gemaakt voor een ongeremde wil om te laten merken hoe ze er echt over dacht'. De lunch betekende `een welkome onderbreking. Prins Bernhard nam daarna het initiatief door als eerste een alinea van de gewraakte tekst voor te lezen, de gekalmeerde Juliana vervolgde met een door haar uitgesproken alinea.' 22[2] 
    • Ze dronken hun Martini's. Gaandeweg veranderde er iets aan de sfeer. De ingetogenheid balde zich samen tot een voelbare spanning. De vrouwen werden beweeglijker, losser, vrolijker, uitbundig. [3] 
    • De hoofdredactie kijkt redelijk tevreden terug op die ingetogenheid. Maar de worsteling blijft. De krant had eerder dan maandag een reportage willen hebben over de meespeurende burgers. Ook het gewenste gedegen profiel van de verdachte bleef uit. Daarin moet de krant 'creatiever' zijn, zegt de hoofdredactie. Op het gevaar af dat je via de U-bocht alsnog de sensatiezucht voedt. 'De katholieke route' heet dat intern, en die is niet altijd fraai. [4] 
97 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Withuis, Jolande
    Juliana ISBN 978-90-234-3523-5 pagina 734
  3. Brouwers, Marja
    Havinck ISBN 90-234-0880-2 pagina 125
  4. Volkskrant Jean-Pierre Geelen 14 oktober 2017
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be